'Losse Leentje' en de kinderbescherming - Het zedenoffensief in de jaren dertig

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

In het begin van deze eeuw worden de zedelijke normen van steeds groter gewicht, gekoppeld aan nieuwe voorschriften in de woningbouw voor arbeiders. Gesteund door een sterke politieke lobby van confessionelen en hun organisatie in het particulier initiatief, worden strenge normen gehanteerd in de kinderbescherming als het om de zeden gaat. Ook worden in deze tijd diverse instanties opgericht ter bescherming van de goede zeden, waarvan de belangrijkste het 'Nationaal Comité ter Bestrijding der Openbare Zedeloosheid en hare Gevolgen en het Nationaal Bureau van Informatie tot Bescherming van Vrouwen en Meisjes. In 1907 wordt in Rotterdam de eerste zedenpolitie opgericht en later volgen er in de andere grote steden (Den Haag in 1912 en Amsterdam in 1920). Aanvankelijk heeft de zedenpolitie tot taak om de prostitutie en alle daarmee samenhangende negatieve bijverschijnselen in te dammen. Rond 1930 wordt die taakopdracht echter uitgebreid met de behandeling van zedendelicten (Visser, 1984, p. 108).

De regering stelt een speciale commissie in 'inzake het dansvraagstuk'. Er is een algemene ongerustheid over het zedenverval en de zedenverwildering. Als voorbeelden gelden een toenemende prostitutie en een toename van het aantal abortussen. De aandacht bij de bestrijding van de zedenverwildering is vooral op het gezin en dan weer meer op het meisje dan op de jongen. 'Als wij beschermende maatregelen vragen, is het in de eerste plaats voor het jonge meisje, dat maar al te licht het slachtoffer wordt (Regeringscommissie inzake het Dansvraagstuk, 1931, p.14).

Het zedenverval wordt vaak in verband gebracht met de geestelijke vervreemding tussen ouders en kinderen en de vervreemding tussen ondernemers en arbeiders. Er wordt gewezen op de oppervlakkigheid en de ontwrichting van organische verbanden, zoals in de Amerikaanse samenleving. In een steeds harder wordende samenleving is het van het grootste belang dat het gezin een veilige plek is en een plek waar de gevoelens van respect en goede zeden weer kunnen worden gevoed. Er bestaat ernstige bezorgdheid dat de huidige ouders niet meer tegen die taak zijn opgewassen. Het is gevaarlijk dat zij onmachtig zijn om hun kinderen te binden en het is zeer te betreuren, dat het rustige gezin zoveel jonge mensen geen bevrediging meer geeft (Regeringscommissie inzake het dansvraagstuk, 1931, p. 13).

Het gezin zal ondersteund dienen te worden in zijn functie als behoedster van de goede zeden. Maar aanvullende maatregelen worden ook noodzakelijk geacht. Onder leiding van het 'Comité tot Bestrijding der Openbare Zeden en haar Gevolgen' worden initiatieven ondernomen ter bestrijding van de prostitutie, de openbare ontucht, pornografie en 'de uitspattingen in onze badplaatsen langs de Noordzee' (Tijdschr. voor Armenzorg, 1925, p. 1699). Belangwekkende discussies die door het Comité werden geïnitieerd, zijn 'de beteugeling van de gevaren voor de openbare zedelijkheid tijdens de Olympische Spelen' en 'het dansvraagstuk'.

bron: Artikel < 'Losse Leentje' en de kinderbescherming. Het zedenoffensief in de jaren dertig > door Carol van Nijnatten (Vakgroep Ontwikkeling en Socialisatie, sectie Ontwikkelingspsychologie, Rijksuniversiteit Utrecht); www.tijdschriftvoorseksuologie.nl/media/k2/attachments/rn207475.pdf; Tijdschrift voor Seksuologie, jaargang 9, nummer 4; 1985