Brief CDA Tweede Kamerlid V.A.M. van der Burg aan A. de Klerk

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search
Brief CDA Tweede Kamerlid V.A.M. van der Burg aan A. de Klerk

Geachte heer De Klerk,

Met aandacht heb ik gelezen uw schrijven d.d. 23 januari 1986.

U stelde daarin ter discussie de wenselijkheid van de handhaving van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, welke met straf bedreigen het plegen van sexuele handelingen met minderjarigen.

Gaarne zet ik u het standpunt van het CDA nader uiteen.

Het CDA is van oordeel dat een minderjarige in zijn omgang met een meerderjarige kwetsbaar is. De laatste beschikt immers door het enkele feit van zijn volwassen—zijn over een natuurlijk overwicht. De vrijwilligheid t.a.v. hetgeen zich in de relatie volwassene-meerderjarige afspeelt, kan daardoor kwestueus zijn.

Dit wil niet zeggen dat een dergelijke verhouding per se schadelijk is voor de minderjarige. In dit verband is het goed erop te wijzen dat het bij eerdergenoemde strafbepalingen deels om klachtdelicten gaat. Dat wil zeggen Vervolging vindt pas plaats indien de gelaedeerde zich tot justitie heeft gewend.

Vanwege de hierboven aangegeven redenen acht de CDA-fractie evenwel de bescherming die het Wetboek van Strafrecht de minderjarige biedt, gewenst. Weshalve zij handhaving van de desbetreffende bepalingen voorstaat.

Hopend dat u begrip voor dit standpunt kunt opbrengen, teken ik,

met de meeste hoogachting,
[handtekening]
Mr Dr V.A.M. van der Burg
voorzitter fractiecommissie Justitie

bron: Brief CDA Tweede Kamerlid V.A.M. van der Burg (voorzitter fractiecommissie Justitie) aan A. de Klerk; 16 april 1986