Brief betreffende petitie

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC

Aan de minister van Justitie
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

betreft petitie
Amsterdam, 15 januari 1987


In november 1985 stelde de regering voor de strafbaarstelling van sommige seksuele contacten met jongeren tussen 12 en 16 jaar te vervangen door een verbod op seksueel misbruik (*1). Nadat hierover veel commotie was ontstaan heeft de minister erop gezinspeeld dat de regering niet aan het voorstel zal vasthouden.
De genoemde strafbaarstelling zal binnenkort politiek worden besproken in het kader van de herziening van de zedelijkheidswetgeving. De Kamer zal zich moeten buigen over de vraag of het huidige verbod opnieuw in volle omvang moet worden vastgelegd of dat nuancering daarover nodig is.
De discussie over het wetsvoorstel uit 1985 heeft tot nu toe weinig helderheid verschaft over de feitelijke strekking ervan. De wat slordige presentatie heeft daartoe bijgedragen. Wij dringen aan op een zorgvuldiger politieke behandeling van deze zaak, opdat binnen afzienbare tijd tot verantwoorde wetgeving kan worden gekomen. Hieronder geven wij een aantal uitgangspunten daarvoor aan.

Seksueel misbruik strafbaar houden

Het doel van strafbaarstelling moet in dit verband zijn: het beschermen van de wilsvrijheid bij het aangaan van seksuele relaties. In het verlengde van dit vrijheidsbeginsel ligt het beschermingsbeginsel: personen met een bijzonder kwetsbare wilsvrijheid, zoals jongeren, hebben aanvullende bescherming tegen seksueel misbruik nodig. Een niet-strafrechtelijke aanpak van zulk misbruik verdient vaak de voorkeur boven strafvervolging, vooral indien het kind geschaad zou kunnen worden door in een strafzaak als getuige te moeten optreden. Dit is echter geen doorslaggevend argument tegen het bestaan van een strafrechtelijke sanctie: waar deze ontbreekt is de mogelijkheid tot ingrijpen al te zeer afhankelijk van de vrijwillige medewerking van de betrokkenen. Strafvervolging moet niet uit de weg worden gegaan indien het betrokken kind bij vervolging is gebaat.

Wanneer is er misbruik?

Seksueel misbruik is een vorm van dwang die zich met name kan voordoen in situaties waarin het kind zich niet kan onttrekken aan of verzetten tegen wat er gebeurt. Factoren als overwicht, leeftijdsverschil, gezags- en machtsverhoudingen en daaruit voortvloeiende emotionele druk spelen daarbij een rol. Ook vormen van exploitatie (m.n. voor commerciële doeleinden) kunnen als misbruik worden beschouwd. Bij het bestaan van aanzienlijke machtsverschillen dienen ook contacten waartegen een kind zich niet verzet, maar waarmee het evenmin actief instemt, als strafbaar misbruik te worden opgevat. Voorkomen moet namelijk worden dat het misbruik niet of moeilijk bewijsbaar is alleen omdat het kind zich niet heeft verzet.

Geen absoluut verbod

Dit betekent echter niet dat een absoluut verbod gerechtvaardigd is. Een absoluut verbod sluit immers niet aan bij de praktijk, waarin ook jongeren onder 16 jaar seksuele contacten onderhouden. In het vervolgingsbeleid wordt hiermee al in zekere mate rekening gehouden, getuige de drastische daling van het aantal veroordelingen wegens seks van en met jeugdigen in de afgelopen jaren (*2). Geweldloze contacten van jongeren onderling plegen zelden vervolgd te worden. Met betrekking tot contacten tussen jongeren en ouderen wordt tegenwoordig vaak zorgvuldiger dan vroeger bezien of in de gegeven omstandigheden voor strafvervolging aanleiding bestaat. Er is echter geen sprake van een vastomlijnd opsporings- en vervolgingsbeleid; het voortbestaan van het absolute verbod heeft daardoor geleid tot een grote mate van rechtsonzekerheid.

Niet te veel overlaten aan het vervolgingsbeleid

Rechtsonzekerheid is in het zicht van een wetsherziening wellicht onvermijdelijk; ze zou echter onaanvaardbaar groot worden indien het absolute verbod bij de herziening wordt gehandhaafd. Het gehele verbod krijgt dan immers een nieuwe legitimatie. Daardoor zal het moeilijker worden een genuanceerd vervolgingsbeleid voort te zetten, zoals dat in de praktijk van de laatste tientallen jaren nodig en wenselijk is gebleken. Differentiatie tussen strafwaardige en niet-strafwaardige zaken dient in de wet plaats te vinden; deze differentiatie mag niet geheel aan het vervolgingsbeleid worden overgelaten.

Eigen verantwoordelijkheid

De relatievorming van jongeren behoort primair tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid van deze jongeren en hun ouders of opvoeders. Strafbaarstelling verschuift deze verantwoordelijkheid naar de overheid. Daarvoor kunnen goede redenen bestaan, in het bijzonder wanneer ouders zelf hun kinderen misbruiken of misbruik door een derde toelaten.
Buiten dergelijke gevallen echter dient de eigen verantwoordelijkheid van jongeren en opvoeders door de strafwetgever te worden gerespecteerd. Ook hun verantwoordelijkheid voor niet-seksuele relaties van jongeren met derden is immers in principe geen zaak voor de strafrechter.

Conclusies

Op grond van deze uitgangspunten stellen wij het volgende voor. Het verbod op seksuele contacten met jeugdigen blijft in het wetboek van strafrecht staan. Hieraan dient echter te worden toegevoegd dat het verbod in nader omschreven gevallen niet van toepassing is. Daarbij denken wij in het bijzonder aan gevallen waarin de jongere in kwestie het contact zelf zocht of een actieve rol speelde in het onderhouden ervan of zich er niet aan onttrok ofschoon dit (m.n. doordat er geen groot machtsverschil was) mogelijk was. De verantwoordelijkheid voor zulke contacten valt dan toe aan de jongeren zelf en hun ouders of opvoeders.
Een dergelijke formulering onderstreept de eis van zorgvuldigheid jegens jeugdigen, een eis die dient te gelden voor zowel hun potentiële partners als het strafrechtelijk aparaat. Zij laat de mogelijkheid voor jongeren tot eigen beleving van seksualiteit onverlet, terwijl het anderzijds mogelijk blijft in te grijpen in geval van seksueel misbruik.

Noten
(*1) Het ging om een verbod op seksuele contacten buiten gezags- en afhankelijkheidsrelaties, die zijn "voorbereid of bevorderd door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding".
(*2) Het aantal veroordelingen wegens seksueel contact met een jeugdige onder 16 jaar (art. 247 wetboek van strafrecht) daalde tussen 1950 en 1982 van 10,7 tot 0,7 per 100.000 inwoners, d.w.z. met 93%. Bron: A.W.M. van der Heijden, "Seksuele criminaliteit 1975-1982", Maandstatistiek politie, justitie en brandweer, uitgave C.B.S., 1984, nr.2, blz. 15.


bron: 'Brief betreffende petitie' door Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC; 15 januari 1987