De 'zaak-F.:' het falen van de kinderbescherming

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Veel is er al gezegd en geschreven over de 'zaak-F.', de gebeurtenissen rond de ex-directeur van het jeugdinternaat te Zetten die zijn pupillen seksueel misbruikte. Maar hoe kan dergelijk misbruik in de toekomst voorkomen worden? Carolien Konijn beschrijft enkele factoren waardoor het volgens haar is misgegaan in Zetten. Ze pleit voor een discussie over een aantal kleinschalige maatregelen. [...]

In het rapport-Dijkhuis uit 1976, waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek naar het pedagogisch en psychiatrisch beleid binnen de Heldringstichtingen, wordt gesteld dat het behandelingsklimaat destijds te zeer gekenmerkt werd door 'repressieve regulatie', ordehandhaving waarbij structuur bieden was verworden tot het strak toepassen van regels en het afstraffen van overtredingen. Naast de opgenomen meisjes heeft ook de groepsleiding onder dit repressieve pedagogische klimaat te lijden gehad. Een vertrouwensrelatie opbouwen met de meisjes mocht niet. De meisjes waren er op uit de groepsleiding te bedotten zo vaak ze konden, zo luidde de waarschuwing. In principe werden de meisjes dus niet geloofd. Dit is een nogal moeilijk werkbare situatie. Het werk in het behandelingstehuis mag zwaar heten, zeker onder deze condities. Het feit dat veel groepsleiders en stafleden op het inrichtingsterrein woonden, maakte het er niet lichter op. Vroeger was het heel normaal dat hulpverleners 24 uur per dag binnen de muren van de inrichting verbleven. F. bijvoorbeeld heeft zijn hele leven in de nabijheid van het behandelingstehuis gewoond. Zijn vader was namelijk als predikant ook al werkzaam bij de Heldringstichtingen.

Tussen het tehuis en de bewoners is sprake van een één-op-één-relatie. Er is geen psychische ruimte, geen ruimte om afstand te nemen ten opzichte van elkaar. In de termen van de Franse psychoanalytica Mannoni (1976) ontbreekt in deze woonwerksituatie 'een derde element'. Volgens haar theorie over de consequenties van institutionalisering van de behandeling van adolescenten ontbreekt dit derde element hierdoor. In de verhouding tussen ouders en kind functioneert de school of de 'peer-group' als noodzakelijk derde element. In de tehuissituatie is een derde element doorgaans niet vanzelfsprekend en zal dus bewust moeten worden ingebracht. Sommige meisjes, zo zou je kunnen stellen, voegen het zelf toe door af en toe weg te lopen (Kok e.a., 1986). In de opvatting van Mannoni is dit dan ook niet verontrustend, zoals de meeste behandelaars vinden, maar juist gezond. De meisjes geven uiting aan hun verlangen naar een eigen plaats, naar een zekere autonomie. Ook de groepsleiding van tehuizen met een repressief beleid zoals in Zetten en wonend binnen de muren van de inrichting, misten in zekere zin een derde element. Er was voor hen geen psychische ruimte om de dagelijkse processen te evalueren en te analyseren. Groepsleidsters kregen de opdracht hun gevoel uit te schakelen, de meisjes in principe niet te vertrouwen (anders gaan ze met je op de loop) en het behandelingsplan met zeer strikte aanwijzingen uit te voeren. De structuur en het pedagogisch klimaat was dus zeer verstikkend. F. was medeverantwoordelijk hiervoor en maakte gebruik van deze situatie.

bron: Artikel 'De 'zaak-F.:' het falen van de kinderbescherming' door Carolien Konijn (sociaal pedagoog en werkzaam bij de afdeling Onderzoek van het Nederlands centrum voor geestelijke volksgezondheid (NcGv) te Utrecht); canonsociaalwerk.be/1990_Fink/1990%20TvJeugdhulpverlening%20-%20Carolien%20Konijn%20over%20dr.%20F.pdf; Tijdschrift voor Jeugdhulpverlening en Jeugdzorg; april 1991