Herziening zedelijkheidswetgeving - Reactie op COC-petitie

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: Vereniging Martijn

Aan
De Minister van Justitie
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal
De Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer

Amsterdam, 19-1-1987

Betreft: herziening zedelijkheidswetgeving

L.S.,

Op donderdag 15 januari 1987 is u door de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC een petitie aangeboden, inhoudende een compromis-voorstel inzake strafbaarstelling van seksuele kontakten met/van jongeren beneden de 16 jaar. Ook aan onze vereniging werd deze petitie ter ondertekening voorgelegd. Na diepgaand beraad hebben we gemeend onze steun aan het betreffende verzoekschrift te moeten onthouden. Wel onderkennen wij het grote belang van deze petitie. Immers, een indrukwekkend aantal deskundigen en relevante organisaties spreken zich uit voor liberalisering van de huidige wetgeving. In zoverre waarderen wij, dat het COC haar gezag en gewicht in deze problematische kwestie heeft doen gelden en zelfs uiteenlopende stromingen heeft weten samen te brengen.

De redenen waarom we ons toch tegen het 'compromis-voorstel' van de N.V.I.H.-COC keren zijn van principiële en praktische aard. Alvorens hier uitgebreider op in te gaan, willen wij aanduiden vanuit welke visie wij de problematiek beoordelen. De doelstelling van onze vereniging is het bevorderen van de bespreekbaarheid en de akseptatie van ouderen-jongeren-relaties. Ten aanzien van het strafrecht zijn wij van mening, dat het plaats vinden van een seksueel kontakt en/of een leeftijdsverschil tussen de partners, op zich gesteld, geen kriteria behoren te zijn voor strafwaardigheid. Reeds in ons schrijven van mei 1986, waarin we uitvoerig onze standpunten uiteenzetten, stelden wij: "Een juister kriterium voor strafbaarstelling zou kunnen zijn: minachting voor de wensen en mogelijkheden van de partner. Leeftijd moet hierbij niet ter zake doen." Wij menen, dat dit principieel goed overeenkomt met de door de N.V.I.H.-COC en de NVSH geformuleerde standpunten in de diskussienota 'Zeden en Straffen'. daarin is gekozen voor de formulering: "Een ander door geweld of enige andere feitelijkheid, of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen hetzij die ander, hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden." en "iemand beneden de leeftijd van 12 jaren wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden." (blz. 34). Van grote waarde vinden wij de volgende passages in dezelfde nota: "Zolang er niets blijkt van door geweld of overwicht afgedwongen handelingen of duldingen, is het tegen het belang van het kind de justitie erbij te betrekken" (blz. 32) en "Ook kinderen jonger dan twaalf jaar moeten immers naar onze mening kunnen deelnemen aan door hen gewenste kontakten" (blz. 33-34). Deze inhoud van de diskussienota onderschrijven wij, en is ook het principiële standpunt van de N.V.I.H.-COC gebleven, zoals ons bevestigd is in een gesprek met het bestuur van het COC, dat wij naar aanleiding van de petitie voerden.

Seksuele handelingen tussen mensen - ongeacht hun leeftijd - mogen op zich nooit de aanleiding zijn tot strafbaarstelling. Ieder mens moet in principe het volle beschikkingsrecht hebben over het eigen lichaam en heeft dus in feite ook het recht handelingen van anderen daarmee te verbieden, te dulden of toe te staan. De overheid heeft als taak dit grondrecht te waarborgen, maar mag ons inziens pas daar met sankties komen, waar inbreuk wordt gemaakt op het persoonlijk beschikkingsrecht of de persoonlijke levenssfeer. Nu ligt één en ander ten aanzien van jeugdige personen nogal gevoelig: hun lichamelijke onvolgroeidheid en hun ekonomies zwakke positie bepalen, dat ze in zekere mate afhankelijk zijn van ouderen. Dit impliceert, dat er een gerede kans bestaat, dat ouderen gebruik/misbruik maken van hun feitelijk overwicht en gezag ten aanzien van jeugdigen, als zij iets van hen gedaan willen krijgen of hen iets willen verbieden. In feite wordt, zeker in de sfeer van verboden, binnen de gangbare opvoedingspatronen veelvuldig ge(mis)bruik gemaakt van deze ongelijke machtsverhoudingen.

De petitie gaat er, evenals de huidige wetgeving, vanuit, dat jeugdigen, als het om de seksualiteit gaat, speciale bescherming behoeven. De motivatie hiervoor is, dat jeugdige personen een bijzonder kwetsbare wilsvrijheid hebben. Hoewel in gevallen van seksueel misbruik een niet-strafrechtelijke aanpak de voorkeur verdient, is men bij het ontbreken van strafrechtelijke sankties te zeer afhankelijk van de vrijwillige medewerking van de betrokkenen om adekwaat te kunnen ingrijpen.

Seksueel misbruik, hoe erg op zich ook, is naar onze mening geen zwaarder misdrijf dan andere (mis)handelingen waarbij kinderen worden gedwongen iets te ondergaan, te dulden, te doen of te laten wat niet in overeenstemming is met het persoonlijke beschikkingsrecht, de eigen wilsbepaling, of wat inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Door het seksuele aspekt van het misbruik te benadrukken, en in de strafmaat op te nemen, blijft de suggestie bestaan dat seksualiteit voor jeugdigen nadelige gevolgen zou kunnen hebben.

Wij zijn van mening, dat - zoals ook verwoord in de nota 'Zeden en Straffen' - niet het seksuele, maar het dwangaspekt, het misbruik maken van macht en gezag het kriterium moet zijn voor strafwaardigheid. Principieel keren wij ons daarom tegen elk voorstel, dat seksuele handelingen van en met jeugdigen strafbaar stelt, ook al geeft het aan dat er strafuitsluitingsgronden zijn.

Op het ogenblik is het zo, dat de politie bij elk vermoeden van 'ontucht met personen jonger dan zestien jaar' een onderzoek kan instellen. Personen, die geregistreerd staan als 'ontuchtplegers' blijven altijd in de verdachte hoek. Om de schuld te bewijzen moet bewijsmateriaal worden verzameld: foto's, kinderporno en verklaringen van de 'slachtoffers'. Ook al is het kontakt tot wederzijds genoegen, met toestemming van de ouders, toch moet de politie in principe overgaan tot onderzoek als ze er reuk van krijgt. In de praktijk blijkt vaak, dat wanneer een seksuele relatie tussen een kind en een volwassene aan het licht komt, kinderen zowel door de ouders als door politiebeambtenaren onder druk gezet worden om te komen tot een voor de volwassene belastende verklaring. De COC-petitie verandert aan deze gang van zaken in feite niets. In tegendeel! Om te kunnen overzien, of er in een specifiek geval sprake is van vrijwilligheid, of de jongere zich niet aan het kontakt met de oudere onttrok, hoewel dat kon, enz. enz., moet er gedegen worden onderzocht. Het is niet voldoende om te konstateren dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar ook de mate van vrijwilligheid moet beoordeeld worden.

De kans lijkt ons geheel niet denkbeeldig, dat er een omgekeerde bewijslast op de 'dader' komt te rusten. Hij moet maar kunnen aantonen dat het betrokken kind het (seksuele) kontakt zelf heeft gewild. Dat strookt niet met onze rechtspleging. Ons grootste bezwaar is evenwel, dat bij handhaving van de bestaande opsporingspraktijk de traumatisering van het 'seksuele' in het kontakt blijft bestaan. Opsporing en vervolging vindt plaats omdat er een seksuele handeling heeft plaatsgevonden. Of dat vrijwillig, met dwang of anderszins misbruik van macht heeft plaatsgevonden komt pas later aan bod.

Als in de wetgeving het persoonlijke beschikkingsrecht en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voorop zouden staan, dan zou opsporing en vervolging pas noodzakelijk zijn, als er een gegrond vermoeden bestaat van misbruik van macht of gezag. Natuurlijk ligt dat juist binnen afhankelijkheidsrelaties uiterst moeilijk. Zonder vrijwillige medewerking van de betrokkenen is misbruik van macht en gezag nauwelijks aantoonbaar. Speciaal jeugdrecht en/of de kinderrechtswinkel zouden in dezen een belangrijke funktie kunnen hebben.

Naast de wetgeving als beschermende instantie kennen we het instituut van de ouderlijke macht. In principe hebben ouders (voogden) het recht om aan hen toevertrouwde kinderen relatievorming met of zonder seksueel kontakt te ontzeggen. De zedelijkheidswetgeving steunt ze hierin zolang de kinderen nog geen zestien jaar zijn. Ondanks het feit dat ook wij erkennen, dat de primaire verantwoordelijkheid in dezen bij het betrokken kind én de ouders ligt, zouden we willen voorstellen de ouderlijke macht te beperken tot aan het twaalfde levensjaar. Jeugdigen van twaalf jaar en ouder moeten geacht worden zelf verantwoordelijkheid voor hun relationele kontakten te kunnen dragen. Hun wilsbeschikking moet in voorkomende gevallen boven die van de ouders worden gesteld. Voor relaties met kinderen jonger dan twaalf jaar geldt onverminderd, dat ouders (bij niet-vrijwillige medewerking van de betrokkenen) de zaak aan de burgerrechter ter beoordeling kunnen voorleggen om een verbod met de eventueel daaraan verbonden sankties af te dwingen. N.B. Dit voorstel wil niet impliceren, dat we van ons principiële standpunt, dat óók kinderen jonger dan twaalf jaar recht hebben op (seksuele) relatievorming, afstappen.

Konklusies en samenvatting

A. De petitie heeft een naar onze mening verkeerd uitgangspunt: seksuele handelingen van en met jeugdigen beneden de zestien jaar blijven strafbaar. Het niet gebruiken van dwang, van misbruik van macht of gezag kan een reden zijn om niet tot strafvervolging over te gaan. Wij vinden, dat niet de seksuele handeling, maar de inbreuk op het persoonlijke beschikkingsrecht of de persoonlijke levenssfeer het kriterium voor strafwaardigheid moet zijn.

B. De petitie verandert niets aan het opsporingsbeleid. Nog meer dan onder de huidige wetgeving zal het noodzakelijk zijn kinderen aan een traumatiserend verhoor bloot te stellen.

C. Seksualiteit blijft in de kriminele sfeer hangen. De petitie levert geen konstuktieve bijdrage om het zware taboe rond jeugd- en kinderseks te doorbreken.

D. In geval van vervolging bestaat er een gerede kans, dat de verdachte zelf moet kunnen aantonen, waarom hij/zij in zijn/haar speciale geval niet strafbaar zou moeten zijn (omgekeerde bewijslast).

E. Seksueel misbruik van kinderen binnen afhankelijkheidsrelaties is moeilijk te bestrijden. Toch doet een algeheel verbod van seksuele kontakten binnen deze relaties afbreuk aan het recht op zelfbeschikking. Het is een maatschappelijk probleem, wat niet domweg door zware sankties is op te lossen. bij de beoordeling van strafwaardigheid moet ook in dezen de eigen wilsbepaling van het kind voorop staan.

F. Om kinderen beneden de twaalf jaar ekstra bescherming te bieden, kunnen ouders/voogden (in uiterste gevallen) naar de burgerrechter gaan om een (vrijwillig) kontakt tussen hun kind en een andere persoon ter beoordeling voor te leggen. Voor jeugdigen van twaalf jaar en ouder moet de ouderlijke macht ondergeschikt zijn aan de eigen wilsbepaling.

G. Het is voor ons onaanvaardbaar, dat mensen die op basis van volledige vrijwilligheid seksuele relaties met jeugdigen beneden de zestien jaar onderhouden, door de wet als misdadiger worden bestempeld. De petitie pleit in feite (onder bepaalde voorwaarden) voor niet strafwaardige misdaden. Wij kunnen ons daar niet mee verenigen.

Wij hopen dat u het voorgaande bij de beoordeling van de komende wetsvoorstellen in overweging zult willen nemen. Met name bevelen wij u aan om de inhoud van de diskussienota 'Zeden en Straffen' van NVSH en COC daarbij te betrekken. Wij zijn altijd bereid één en ander toe te lichten.

Namens het bestuur van Vereniging MARTIJN,
met vriendelijke groeten,

Benjamin Roelofsma,
voorzitter

De betreffende COC-petitie.

bron: Artikel 'Herziening zedelijkheidswetgeving (reactie Martijn op COC-petitie)' door Vereniging Martijn; 19 januari 1987