Homoseksualiteit in de jaren dertig en veertig

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

De strijd tussen verlangen en verplichting kon jarenlang duren, en al die tijd was er die verwarring dat hij niet normaal was, dat hij zondig, ziek, crimineel was. Er was een 'eye-opener' nodig om die verwarrende gevoelens onder woorden te brengen, te definiëren. Een boek of brochure over homoseksualiteit bijvoorbeeld kon iemand aan het denken zetten. Maar boeken die homoseksualiteit als thema behandelden waren schaars en veelal niet in de gewone boekhandel verkrijgbaar. Zodra al te duidelijk was dat een boek in de etalage over homoseksualiteit ging, kwam de politie op bezoek om zedenschennende dan wel de zinnelijkheid der jeugd prikkelende drukwerken te (laten) verwijderen op grond van de artikelen 451, 451 bis en 240 bis van het Wetboek van strafrecht. In Den Haag werd in 1937 bij een boekhandel bijvoorbeeld een boek van Magnus Hirschfeld (de bekende Duitse vechter voor gelijke rechten voor homoseksuele vrouwen en mannen) als zijnde pornografie in beslag genomen. [...] Organisaties die de mensen de mogelijkheid wilden geven om de voortplanting te regelen, zoals de Neo-Malthusiaanse Bond (de voorloper van de Nederlandse Vereniging tot Seksuele Hervorming, de NVSH), werden door de overheid zwaar gecontroleerd en hun activiteiten werden zoveel mogelijk tegengewerkt. [...] Ook het lenen van boeken op het gebied van homoseksualiteit uit bibliotheken stuitte op grote problemen, omdat de politie ook daar regelmatig controleerde om de zaak in de gaten te houden. [...]

Wie alleen al ontdekt dat er zoiets als homoseksualiteit bestáát, weet gelijk dat er méér mensen met homoseksuele verlangens zijn en dat het niet om een individueel probleem gaat. Zichtbaarheid van homoseksualiteit is de grootste vijand van de bestrijders ervan. In dat licht moeten we de niet aflatende pogingen zien die werden ondernomen om de uitgave te verbieden van de jaarverslagen van het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitair Komitee (NWHK), dat ijverde voor de gelijkberechting van homoseksuele en niet-homoseksuele mannen en vrouwen. In 1938 werd vanuit de Anti-Revolutionaire Partij minister van justitie Goseling opgeroepen om de politie bij het NWHK een inval te laten doen. In datzelfde jaar werd onder andere door rooms-katholieke gemeenteraadsleden een poging ondernomen om de Postwet te laten veranderen, zodat de jaarverslagen van het NWHK niet meer verspreid zouden worden. [...]

Als van een man of jongen bekend werd dat hij homoseksueel was, betekende dat naast een veelvuldig voorkomende uitstoting door bekenden, buurtgenoten en collega's ook een afsluiting voor veel banen en van promotiemogelijkheden. Aansluitend op het eerste doel van de zedelijkheidswetgeving van 1911, de bescherming van de jeugd, werd de bestrijding van homoseksualiteit vooral dááraan gekoppeld. Een homoseksueel kon niet voor de klas staan, kon geen gezagdragende functie uitoefenen, kon geen patiënten of andere afhankelijken onder zich hebben, kortom, hij werd uit alle openbare functies geweerd. Ook veel functies in het bedrijfsleven waren onmogelijk.

Maar de politie was niet alleen bij waterplaatsen [urinoirs] actief. Als een man zich op straat verdacht gedroeg, doordat hij bijvoorbeeld een mooie jongen nakeek, dan werd zo iemand door de agent die dat constateerde aangehouden en geïdentificeerd.

bron: Artikel 'Isolement - Homoseksualiteit in de jaren dertig en veertig' door Pieter Koenders; Uit het boek 'Fascisme en homoseksualiteit'; Redactie: Ronald Kolpa, Harry Oosterhuis, Theo Schut & Lex van Vorselen; Uitgeverij SUA-De Woelrat, Amsterdam; 1985