Verzwegen waarheden (deel I)

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: J. v.d. Staaij

"'Verzwegen waarheden', is een aantal, min of meer met elkaar verbonden, herinneringen uit mijn jeugd. Ze zijn waar gebeurd." Zo schrijft één van onze trouwe lezers. Het is helaas niet mogelijk alle verhalen in één keer in MARTIJN af te drukken. Deze maand daarom de eerste 3 verhalen, 'Het zwembad'; 'Vader' en 'Mijn verlangen'. Allen zijn gebeurd in de periode tot zijn 12e jaar. T.z.t. publiceren we de andere verhalen.

Het zwembad

Soms, als het heel warm was geweest, gingen we 's avonds zwemmen in zwembad Dolfijn. Vlak na het eten renden we dan de deur uit, ons haastend om zo vroeg mogelijk bij de poort te zijn. Eén zo'n avond herinner ik mij nog heel goed. Samen met m'n oudere zus mocht ik gaan zwemmen. Zwemmen! Heerlijk duiken, het frisse water voelen en de witte belletjes die langs je lichaam omhoog glijden. En daarna even rillend aan de kant staan kijken, even weg dwalen maar dan weer met een wilde zwaai in het water springen. Lachen, schreeuwen, genieten. Als het tijd was om acht uur, dan moesten we ons gaan omkleden. Ons stapeltje kleren hadden we op het veld liggen met onze handdoeken er overheen. We namen het mee naar de kleedhokken verderop. Ineke moest naar rechts, en ik naar links. Op weg naar het grote hok bedacht ik me ineens en keerde ik om, terug naar het veld. M'n hele lijf begon te tintelen, heerlijk warm kreeg ik het. Ik wilde me liever op het veld uitkleden, middenop zodat iedereen het kon zien. Ik deed mijn zwembroek omlaag en stond daar een tijdje heerlijk bloot te zijn. Daarna droogde ik me heel omslachtig af. En toen ik echt niet anders kon, begon ik me aan te kleden. Eerst m'n shirt, daarna mijn sokken. M'n handdoek angstvallig voor mijn stijf geworden piemeltje houdend. Toen ik mijn onderbroek aan had, keek ik of iemand me toch wel had gezien. Niemand. Teleurgesteld liep ik naar de poort, waar Ineke al lang stond te wachten.

Vader

Zaterdagsavonds kwam mijn vader vroeger thuis dan gewoonlijk. Nadat hij de winkel sloot, om vijf uur, regelde hij alleen de allerbelangrijkste dingen nog, maar daarna was het echt gebeurd. Buiten draaide hij dan de sigarettenautomaten op slot, zette er een bord "'s Zondags Gesloten" voor, kroop in zijn volkswagenbusje en reed naar huis. Hij dronk dan gezellig koffie en dat gaf me een heerlijk gevoel, zo kompleet bijelkaar te zijn.
Ik wist dat pa hierna naar boven zou gaan om zich te wassen en schone kleren aan te trekken. Hij kwam dan altijd heerlijk ruikend naar beneden, natte haren plat achterover gekamd, en statig lopend in zijn zondagse pak. Maar voor het zover was, was ik al naar boven gegaan om van touw een mand te knopen, een mand die maar niet af wilde komen. Ik ging op zolder bij het trapgat zitten, zodat ik alles wat er op de overloop gebeurde, in de gaten kon houden. Ik spiedde dan ongezien naar beneden, tussen de trap en de trapsgat-rand door. Zonder ook maar één geluid te maken zat ik daar, gespannen over m'n hele lijf terwijl mijn hart bonkte en bonkte.
Mijn vader deed altijd eerst een gebed in de slaapkamer, geknield voor zijn bed. Daarna gebeurde waarop ik wachtte. Dan kleedde hij zich helemaal uit, legde schoon ondergoed klaar en liep naar de badkamer. Wat wilde ik graag zijn piemel zien! Daarna wachtte ik totdat hij terug zou lopen naar de slaapkamer om zich aan te kleden. Wat voelde ik me opgewonden en warm van binnen! Soms (o verdorie) kwam er een broer of zus naar boven, net als mijn vader de badkamer uit wou gaan. Die keek dan geschrokken langs mijn vader heen, en m'n pa deed vlug z'n hand voor z'n piemel. Dan was alles bedorven.
Als m'n vader een tijdje beneden was dan ging ik ook. Heel onopvallend, en een tikje beschaamd.

Mijn verlangen

Vaak gingen we spelen bij het viaduct. Henk, Harry, Gert-Jan en ik hadden met ons viertjes een geheime club. We maakten vervaarlijke houten zwaarden en schilden waar we de vijand mee te lijf gingen, en voerden geheime opdrachten uit, belaagd door onzichtbare ridders en spionnen. Het ronde veldje bij het viaduct werd ons veldje. Hele veldslagen werden daar geleverd. We wonnen altijd. Daarna lieten we ons op het gras vallen en keken we naar de wolken waar we vanalles in zagen. Maar dat hield ik niet lang vol, ik was veel rustelozer dan de anderen. Vaak liep ik alleen naar de weg en keek ik naar de auto's die voorbij schoten. Soms voelde ik een vreemde tinteling in mijn lijf, een verlangen meegenomen en aangeraakt te worden. Iets wat me warm en angstig maakte. Die ene keer dat ik langs de weg zat herinner ik me nog heel goed. Wat verlangde ik ernaar dat er een auto zou stoppen om me mee te nemen! Ik droomde dat hij me mee zou nemen naar een mooi huis, en dat hij me uit zou kleden en knuffelen...
Het was juist die ene keer dat er een grote zwarte auto aan kwam rijden. De auto remde af, kwam langzaam op me af gereden. M'n hart bonkte in m'n keel...maar de man in de auto gaf gas en was in een zucht achter het viaduct verdwenen.

bron: Artikel 'Verzwegen waarheden (deel I)' door J. v.d. Staaij; Martijn, nr. 25; december 1984/januari 1985