Wetgever discrimineert zelf

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

[De heer Glastra van Loon (D66):] Dat betekent dat discriminatie wegens hetero- of homoseksuele gerichtheid wel en discriminatie op grond van bijvoorbeeld pedo- en necrofiele en biseksuele gerichtheid niet strafbaar is. Strafrechtelijk kun je dan ook zeggen: dat laatste is geoorloofd. Mijnheer de voorzitter! Ik weet niet hoe de minister wil beargumenteren dat dan op dit punt de wetgever niet zelf discrimineert.

Deze opmerking telt, dunkt mij, zwaarder aangezien - en op dit punt ben ik het graag met de heer Heijne Makkreel eens - in ieder geval een belangrijk deel van deze wetgeving symbolische betekenis heeft. Zo was zij toch ook bedoeld? Het ging er toch niet alleen om, mensen te kunnen vervolgen en straffen? De wet was bedoeld om een bepaalde fundamentele norm van onze Westerse samenleving kracht bij te zetten. Welnu, in mijn woorden luidt die fundamentele norm, dat je mensen niet uitsluitend mag discrimineren op grond van het feit dat zij behoren tot een bepaalde groep, categorie of soort.

De minister had oorspronkelijk een ontwerp dat geheel overeenkomstig die gedachte was geformuleerd. Wegens nog altijd niet opgehelderde redenen is een limitatie aangebracht. Die leidt ertoe dat, zonder dat duidelijk is dat de strafbare feiten wegens een gerichtheid in het ene geval ernstiger zouden zijn dan in het andere, discriminatie strafrechtelijk geoorloofd wordt. Mijnheer de voorzitter! In mijn ogen is dit een smet op het blazoen van de wetgever. Ik hoop dat de minister hierover even onrustig wordt als ik zou zijn wanneer de kardinaal zou zijn veroordeeld.

[De heer Van Veldhuizen (PvdA):] Ik wil echter niet het hele betoog van de heer Glastra van Loon herhalen. Dat hoef ik niet te doen, daarom sluit ik mij graag van A tot Z aan bij dat betoog. Ik betreur het dus zeer dat wij kennelijk bepaalde andere seksuele voorkeuren niet die bescherming geven die heel in het algemeen gesproken homoseksuele en heteroseksuele gerichtheid volgens de wetgever straks wel behoren te hebben. Dat vind ik met de heer Glastra van Loon een buitengewoon betreurenswaardige zaak.

bron: Handelingen Eerste Kamer; 12 november 1991