Zeden en straffen - Discussienota over de zedelijkheidswetgeving

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Bescherming van de keuzevrijheid van personen door de overheid impliceert dat de overheid gerechtigd is op te treden als er een inbreuk op plaatsvindt. Zoals reeds gezegd in Hoofdstuk 1, kan dit echter nooit betekenen dat een bepaalde relatievorm in principe strafbaar is, omdat dit een beknotting en geen bescherming van de keuzevrijheid is. Onze conclusie is dan ook dat het verbod op alle seksuele contacten tussen volwassenen en kinderen uit het Wetboek van Strafrecht dient te worden geschrapt. Wel past in bescherming van de keuzevrijheid een verbod op het afdwingen van seksuele contacten. Het afdwingen van seksuele handelingen met kinderen/jeugdigen verschilt niet principieel van het afdwingen van handelingen met volwassenen. Voor de uitwerking van een verbod in de tekst van een strafwet-artikel kunnen we dus uitgaan van de conclusies en uitwerking betreffende seksueel geweld in Hoofdstuk 3. Er moet dan echter een bepaling worden toegevoegd om ook dwang op grond van overwicht van een volwassene over een kind beneden een bepaalde leeftijd [12 jaar] strafbaar te stellen. Strafbaarheid betekent niet dat er in alle desbetreffende gevallen ook een strafvordering moet worden ingesteld. Waar het ook maar enigszins mogelijk is, dienen de politie en het Openbaar Ministerie door te verwijzen naar een hulpverleningsinstantie. [...]

Wij verwachten geen heil van strafbaarstelling van de productie en/of de verspreiding van pornografie, omdat het effect daarvan voor elk strafdoel te gering is. Een verbod betekent slechts werk voor het opsporingsapparaat, dat zijn tijd wel beter kan besteden. [...]

Hoe men ook over prostitutie mag denken, zij is door alle eeuwen van het menselijk bestaan onuitroeibaar gebleken. Er is vraag naar, dus is er aanbod; te menen dat dit verschijnsel ooit door strafbepalingen zou kunnen worden onderdrukt is een illusie. Maatschappelijke regelingen op het gebied van de prostitutie dienen dan ook niet onmogelijk te worden gemaakt door het strafrecht. In de praktijk blijkt de politie de bestaande strafwet soms streng toe te passen, terwijl zij op andere momenten en in andere plaatsen bordeelhouders en prostitué(e)s juist welbewust hun gang laat gaan. Dit kan allemaal op goede gronden gebeuren, maar het is de vraag of de politie wel de meest bevoegde instantie is voor deze beslissingen. Haar beleid in dezen is immers praktisch ongecontroleerd en maakt haar kwetsbaar voor corruptie. Wij vermoeden dat het beter is de strafwettelijke bepaling betreffende prostitutie - artikel 250bis - te laten vervallen en in plaats daarvan prostitutie te binden aan een gemeentelijk vergunningenstelsel.

bron: 'Zeden en straffen - Discussienota over de zedelijkheidswetgeving'; Aan deze discussienota is meegewerkt door: Dr. E. Brongersma, Prof. Dr. R.D. Campagne, Drs. G.T.A. Goslinga, P.A.M. Lorijn, Dr. M. Moerings, J.H. Veenker, Mr. C. Waaldijk, Drs. J. Zwerus, Bestuurscommissie Wetgeving N.V.I.H.-COC, Landelijke Werkgroep Jeugdemancipatie N.V.S.H.; februari 1984