Zo kan het ook!! - Jan's liefdesbrief

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Dr. Edward Brongersma

De jongen die gegrepen werd was deze keer een knaap die Jan heette. Zijn grote vriend Antoon was juist teruggekeerd van een lange vakantie in 't Verre Oosten, en daarvan had hij een volle tas geschenken voor de jongen meegebracht - mooie T-shirts en het opwindendste van alles, een prachtige kris, een lange Indonesische dolk.

Zij hadden elkaar weer ontmoet op het vliegveld; nu, terwijl hij welgemoed weer alleen naar huis liep, was hij vol van het heerlijke vooruitzicht om zich binnenkort weer eens in Antoon's armen te kunnen nestelen en al die verhalen aan hem kwijt te kunnen waar thuis niemand belangstelling voor had. Jan kon de verleiding niet weerstaan de kris nog eens een keertje te bewonderen. Hij pakte hem uit de tas - en een passerende politieagent zag het.

Nu is de Nederlandse wet bijzonder krities op het gebied van wapens. Het is niemand toegestaan een vuurwapen, of 'n voorwerp wat daar veel op lijkt, te bezitten zonder vergunning, en vergunningen zijn heel erg moeilijk te verkrijgen. Veel andere wapens, waaronder zwaarden en dolken, zijn verboden. En daar liep zo maar een dertienjarige jongen op straat met een kris te zwaaien!

De politieagent hield Jan aan, controleerde de tas, die uitpuilde van nieuwe T-shirts en zag zijn ergste vermoedens bevestigd: dit was beslist een gevaarlijke misdadiger, een gewapende winkeldief! Jan werd direkt opgebracht naar het politieburo in de buurt.

Daar werd de jongen door een rechercheur ondervraagd. Nee, zei Jan, hij was geen dief, dit waren kadootjes van zijn beste vriend. Een telefoontje naar Antoon bevestigde al spoedig de waarheid van deze woorden, de jongen werd weer vrijgelaten met zijn tas met T-shirts maar... zonder de kris, want die werd in beslag genomen. In feite werd Jan door twee agenten naar zijn ouders teruggebracht. Die wilden zijn kamer onderzoeken op aanwezigheid van andere wapens. In die tussentijd had een rechercheur Antoon's persoonsregister nagetrokken en ontdekt dat hij 6 jaar daarvoor was veroordeeld wegens een seksuele relatie met een jonge jongen. Het leek de man daarom verstandig Jan's ouders op de hoogte te stellen van het feit dat hun zoon met "een homo" omging. Antoon was intussen een regelmatige bezoeker bij Jan thuis en stond op goede voet met diens vader en moeder. De ouders waren diep onder de indruk van de verbetering van hun zoon sinds hij kennis had gemaakt met Antoon. Jan's schoolprestaties waren vooruit gegaan; ook thuis was het een stuk plezieriger met hem. De jongen was zo overduidelijk gesteld op Antoon dat het uitgesloten was dat hij gedwongen werd om dingen te doen die hij zelf niet wilde. Eens had de vader zijn zoon gevraagd of er soms ook een seksueel tintje in hun relatie was en of hij wel eens geposeerd had voor naaktfoto's (Antoon was een bekwaam amateur-fotograaf). Jan had het in alle toonsoorten ontkend. Nu waren zijn ouders ontdaan - maar meer omdat hun zoon tegen hen had gelogen en geen vertrouwen in hen had gehad dan omdat zij nu de officiële bevestiging hadden van feiten welke zij al zolang hadden vermoed.

Terwijl zij Jan daarover onderhielden arriveerden twee rechercheurs in het appartement van Antoon. "U bent schuldig aan het importeren van een kris en het geven daarvan aan een minderjarige", verklaarde één van hen. "Wij willen uw woning doorzoeken op aanwezigheid van andere verboden wapens". Hun onderzoek droeg vrucht - niet omdat zij een geheim arsenaal ontdekten - maar ze vonden twee albums met foto's van de jonge Jan in heel zijn naakte schoonheid. "Wij nemen deze mee naar het politieburo" vertelden zij Antoon, "en u zult ook mee moeten." Maar toen zij de ontzetting opmerkten in Antoon's ogen probeerden zij hem wat gerust te stellen. Hij hoefde niet bang te zijn. Hij hoefde alleen maar een verklaring te ondertekenen over de kris. Wat de foto-verzameling betrof, daarover wilden zij enkel met Jan zelf overleggen om van de jongen te weten te komen wat hij zelf over deze relatie dacht. Feitelijk wisten zij al aardig wat over Antoon en dat was lang niet allemaal slecht. Zij wisten, bijvoorbeeld, dat hij enige jaren lang een hechte relatie had gehad met een zekere Mustapha, een knaap die geregeld winkeldiefstallen pleegde en fietsen stal, maar al die criminele feitjes waren gestopt zodra zijn vriendschap net Antoon was begonnen. Mustapha was ook erg slecht op school. Echter, sinds hij Antoon had leren kennen, waren zijn schoolprestaties langzamerhand verbeterd, zodat hij nu, op zijn zeventiende, de beste van de klas was geworden. "Misschien is uw invloed op Jan net zo positief", konkludeerden zij. "Fijn", vertelde Antoon hen, "maar toen jullie mensen mij in 1975 voor "alleen maar een half uurtje" meenamen naar het politieburo, zat ik daar twee weken vast!"

Antoon ging even naar het toilet; de politiemensen gingen door met hun speurwerk. Toen hij terugkwam zag Antoon dat zij een nieuwe ontdekking gedaan hadden: een brief die Jan hem gezonden had terwijl hij weg was. "Lieve Antoon: ik verlang erg naar je terugkomst. Ik tel de dagen... Oh, ik heb je zoveel te vertellen en te vragen, en ik voel me zo eenzaam..." en zo ging het door. "Mijnheer, wij hebben deze brief gelezen", vertelden ze Antoon, "en in deze brief vonden we precies wat wij weten wilden". Zij zouden de albums dus niet meer nodig hebben; hij kon ze thuis laten. Hun bezorgdheid gold de vraag, of Jan in deze relatie uit eigen vrije wil handelde of dat hij op de één of andere manier min of meer gedwongen werd.

Hij hield van Antoon, dat was nu duidelijk; dit was een geval van volledig wederzijdse instemming. Omdat de vrijheid van de jongen niet was aangetast zagen zij verder geen reden om zich met de zaak te bemoeien. Er bleef echter een probleem over: Jan's ouders. Antoon zou zeker een gesprek met hen moeten hebben. Zou hij het op prijs stellen als zij hem daarbij vergezelden of wilde hij het liever zelf alleen doen? "Wij zijn het niet geweest die hun verteld hebben dat u een homoseksueel was", verklaarden zij. "Eén van onze collega's heeft dat ongelukkigerwijze gedaan".

Antoon ging alleen en hij was verrast te merken hoe hartelijk hij werd ontvangen. Jan's moeder en vader waren niet zo dom te denken dat zij de liefde van hun zoon voor zijn ouders konden verdiepen door de vernietiging van zijn liefde voor een andere man.

Zij zagen Antoon niet als een concurrent, eerder als een medewerker in de opvoeding van hun zoon. Zij waren niet jaloers. Hun zoon was gelukkig en vrij, gedeeltelijk door de invloed van zijn grote vriend. Dat was toch het belangrijkste?? De jongen kon in dit soort dingen zijn eigen koers bepalen!

De rechercheurs hadden Antoon verzocht hun te vertellen hoe dit gesprek met de ouders van de jongen was verlopen. Dit deed hij, en zij feliciteerden hem. Zou zijn relatie met de jongen niet veel fijner en minder stiekem zijn, nu zij geen verstoppertje meer hoefden te spelen en niet meer bang hoefden te zijn voor ontdekking? "U bent een gelukkig mens. Jan is een aardige jongen en hij is bevoorrecht, in u een liefdevolle vriend te hebben gevonden." Er was echter nog een opmerking die zij wilden maken. "Op een dag zal Jan te oud worden om lichamelijk voor u nog aantrekkelijk te zijn en zult u op zoek gaan naar een nieuw vriendje. Als u die vindt, ga dan naar zijn ouders en leg de situatie tussen hun zoon en uzelf uit. Het zal u grote moeilijkheden besparen!" Hier waren, vrees ik, deze welwillende politiemensen wat al te optimistisch. Veel ouders zouden reageren met afgrijzen, ontdaan zijn of kwaad worden als een man zou komen verklaren dat hij verliefd was op hun zoon en dat hij met hem naar bed wilde. Jan's ouders waren verstandiger en zij koesterden brede opvattingen, maar, het allerbelangrijkste, zij kenden Antoon al enkele maanden en zij waren in staat gesteld, de gunstige uitwerking van de invloed van deze man op hun zoon te observeren, voordat zij op de hoogte kwamen van het erotische element in hun vriendschap. Hoe zouden zij zonder deze voorbereiding hebben gereageerd? Antoon ging op dit punt maar niet in; liever stelde hij de politie-ambtenaren een heel andere vraag. "Zes jaar geleden, toen ik door uw collega's werd gearresteerd, werd ik door hen behandeld als een smerige klikker, een gevaarlijk crimineel, een kinderverkrachter. Daarom kon ik mijn oren bijna niet geloven toen ik u op die wijze hoorde spreken over mijn vriendschap met Jan en Mustapha. Wat is er met u gebeurd???"

Eén van de agenten glimlachte. Het bleek dat ze op de politieopleiding een voordracht hadden gehoord van een lid van de Werkgroep Pedofilie. Zij hadden over pedofilie gediscussieerd mét pedofielen. Zij hadden er behoorlijk wat over gelezen. "Wij zijn zelfs naar een bijeenkomst van de werkgroep geweest. Wij hebben erg veel geleerd. En dat heeft onze gedachten veranderd."

Beste lezers, voor velen van u die in een ander land leven moet dit als een sprookje klinken, een droom. Maar ik kan u verzekeren, met mijn hand op mijn hart, dat dit geen verzinsel is. Het is de naakte waarheid zoals die mij door Antoon zelf is verteld, niet lang nadat ik van Mustapha een noodkreet had ontvangen: "Antoon verkeert in moeilijkheden met de politie!!!"

En ik ken Antoon als een eerlijk en betrouwbaar man. Maar dit is meer dan een moedgevend verhaal. De laatste woorden van die politiemensen bevatten een boodschap voor ons allen: Het is onze taak, deze liefde voor jongens en meisjes uit te leggen aan alle gezagsdragers, aan ieder nadenkend en verantwoordelijk ouder te laten zien wat pedofilie wérkelijk inhoudt. Dit is niet zo moeilijk, omdat houden van jongens simpelweg betekent: houden van jongens! Dit moeten wij duidelijk maken, door seks-negatieve vooroordelen te bevechten, en de heksenjacht van onze eeuw te bestrijden, zodat meer vriendenparen net zo gelukkig kunnen worden als Jan en Antoon.

bron: Artikel 'Zo kan het ook!! - Jan's liefdesbrief' door Dr. Edward Brongersma; Oorspronkelijk door de auteur in het Engels geschreven naar een hem vertelde ware gebeurtenis, gepubliceerd als BOYCAUGHT-artikel in het Boy-love magazine PAN nr. 9, met toestemming van auteur en uitgever vertaald door Theo Gerritsen; Martijn, nr. 8; april 1983