'Kun je hier overal maar wat over beweren?'

From Brongersma
Revision as of 14:15, 23 September 2015 by Admin (talk | contribs) (Created page with "Als een onderwerp sterk aan attentiewaarde wint, zoals de laatste jaren 'seksueel misbruik van jeugdigen', dan leidt fit blijkbaar onvermijdelijk tot een golf van publikaties...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to navigation Jump to search

Als een onderwerp sterk aan attentiewaarde wint, zoals de laatste jaren 'seksueel misbruik van jeugdigen', dan leidt fit blijkbaar onvermijdelijk tot een golf van publikaties waarbij de kwaliteit zich omgekeerd evenredig ontwikkelt met de kwantiteit. Oppervlakkige onderzoekjes met kleine populaties - doorgaans met een ander doel geselecteerd - worden voorzien van verstrekkende aanbevelingen bij pretentieuze conclusies of suggesties.

Het artikel van Frieling, Hulst en Drion is een schoolvoorbeeld. Uitgangspunt vormen 144 telefoontjes afkomstig van 121 personen die gedurende twee jaar (1987 en 1988) zijn geregistreerd bij één kindertelefoon (Groningen), als zijnde serieus gesprek over seksueel misbruik'. Men kan zich om te beginnen afvragen waarom de gegevens over 1989 en de eerste helft van 1990 (188 stuks, p.668) waarvan een registratie-analyse bestaat (p.677) niet zijn onderzocht, en waarom ter controle niet minstens één andere kindertelefoon erbij is betrokken. Ernstiger is dat het de onderzoekers - en de registratoren van wie ze afhankelijk zijn - blijkbaar niet eenduidig is wat men verstaat onder 'seksueel misbruik'. 'Eenmalig (...) hinderlijke betasting' (p.670) valt er onder, als ook een 'uit de hand gelopen versierpoging' door een vrouw van een jongen boven de 17 (p.671), dus we moeten het blijkbaar ruim opvatten. Er was geen gestandaardiseerde gespreksweergave (p.668) en 'twijfeltelefoontjes' waarbij de registrator vermoedde dat de respondent een onwaar verhaal leverde, werden niet opgenomen (p.669). Deze gegevens combinerend moet ik vaststellen dat er een reel risico gelopen werd dat afhankelijk van de registrator onware verhalen zijn meegenomen en ware verhalen zijn verworpen. Binnen de populatie van 60 meiden en 61 jongens zijn verhalen over ernstig en over minder ernstig misbruik (p.670), maar over de getalsmatige verhouding tussen de extremen 'betasten' en 'sadomasochistische handelingen' wordt de lezer niets wijzer. Wel worden de plegers gedetailleerd uitgesplitst tot op de laatste tante of oudere nicht, met als een van de conclusies dat wanneer een jongen langer dan twee jaar wordt misbruikt, de pleger 'een man en tevens familielid' is (p.672). Dit op basis van een subpopulatie van drie!

Er is echter meer mis dan deze methodologische ruïne. Zo valt meteen op dat de jongens die door de onderzoekers worden aangemerkt als 'vrijwillige partner' voorkomen onder het hoofd 'jongens en seksueel misbruik'. En behalve deze erkende vrijwilligen zijn er ook nog jongens die zichzelf niet presenteren als slachtoffer, zelfs zeggen zich niet zo te voelen, en toch zodanig worden geregistreerd (p.671). En, mag men aannemen, in die hoedanigheid te woord gestaan.

Ook al beleven deze jongens hun ervaringen 'minder vanuit de slachtofferpositie en met meer nadruk op hun eigen bijdrage eraan' (p.672), de onderzoekers hadden hun conclusie allang klaarliggen: 'Ze benadrukken hun vrijwilligheid, ook al zijn ze slachtoffer' (p.676). Het doet er dus helemaal niet toe wat de respondent beweert. In plaats daarvan zijn er toetsingscriteria en een daarvan is het leeftijdsverschil (p.671), hoewel dit bij subjectief als vrijwillig beleefde seksualiteit nooit tot aantoonbare psychische schade leidt (zie: Larry Constantine, Children and sex, 1981 en Theo Sandfort, Het belang van de ervaring, 1988). De Groningen onderzoekers menen het beter te weten en bestempelen volgens het zelfde toetsingscriterium dan ook alle jongens met jongere partners tot 'plegers van seksueel geweld' (p.672-674).

Wat moet men tenslotte aan met als conclusies gepresenteerde suggesties (p.675) 1. dat jongens 'vaker dan men denkt' misbruikt worden; 2. dat vooral vrouwen jongens seksueel misbruiken; 3. dat jongens in een misbruiksituatie eerder bellen? De eerste suggestie - trouwens afgezien van hoe vaak 'men' iets denkt - is gedaan op basis van 46 respondenten van wie het slachtofferschap - op zijn minst theoretisch - in alle gevallen fictief en/of gebaseerd op een fout toetsingscriterium kan zijn. Daarmee gaat ook de tweede suggestie onderuit. Nummer drie is strijdig met een ander gegeven uit het onderzoek, namelijk dat de meeste jongens die hierboven bellen boven de 15 zijn (p.675). Worden jongens onder de 15 maar zelden seksueel misbruikt? Of bellen misbruikte jongens onder de 15 helemaal niet over, en boven de 15 juist heel vlot? Voor geen van beide mogelijkheden lijkt een aannemelijke grond aanwezig. Zo kunnen ook deze suggesties, met de rest van het 'onderzoek' in het cylindrisch archief gedeponeerd worden.

Publikaties als deze doen de belangrijke zaak van de bestrijding van seksueel misbruik eerder kwaad dan goed. Het wordt publiek en overheid zo maar al te gemakkelijk gemaakt hun scepsis te laten prevaleren en na de zoveelste publicitaire zeepbel uiteindelijk er de schouders over op te halen. Als we willen dat de werkelijke slachtoffers de serieuze aandacht en steun krijgen waar zij recht op hebben, laten we dan vanaf nu dubbel en dwars op onze hoede zijn voordat we resultaten naar buiten brengen van 'onderzoek' dat die naam in geen enkel opzicht verdient.

bron: Ingezonden brief < 'Kun je hier overal maar wat over beweren?' > door Gorrit Goslinga (secretaris landelijke werkgroep jeugdemancipatie en lid van het algemeen bestuur NVSH); Jeugd en Samenleving; januari 1991