Reactie op de heer Dekker

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search
The printable version is no longer supported and may have rendering errors. Please update your browser bookmarks and please use the default browser print function instead.

Mij werd gevraagd als jurist een paar kanttekeningen bij de beschouwingen van de heer Dekker te plaatsen. Allereerst dit: Anders dan veel mensen geloven, verplicht geen wet de gewone burger bij de politie aangifte te doen van een misdrijf. Alleen wanneer u zou weten dat iemand met de dood bedreigd wordt en er nog tijd is om het gevaar af te wenden, dan moet u degeen die bedreigd wordt of de politie waarschuwen. Maar als de moord gebeurd is, en u weet wie het gedaan heeft, dan bent u wettelijk niet verplicht dit aan de politie te gaan vertellen. Dat dit onder omstandigheden wel een zedelijke plicht kan zijn (bijv. als een onschuldige van de moord verdacht wordt, of als er gevaar bestaat dat de moordenaar nog meer slachtoffers gaat maken) is een andere zaak. Ten tweede: niemand is wettelijk verplicht inlichtingen aan de politie te verschaffen als deze daarom vraagt. Tegenover een verdachte beschikt de politie eventueel over zekere dwangmiddelen (aanhouding, inverzekeringstelling, huiszoeking, fouillering, inbeslagneming, enz.) maar de verdachte is nooit verplicht vragen te beantwoorden of zijn kinderen te laten verhoren.

Alleen de rechter-commissaris in strafzaken heeft de bevoegdheid, net zoals de rechtbank, de politierechter, de kinderrechter, enz. om mensen te dwingen voor hem te verschijnen en indien ze als getuige worden gehoord, naar waarheid te vertellen wat ze weten. Wie op zo'n dagvaarding niet vrijwillig komt, kan door de politie worden opgehaald; wie dan niet wil praten kan worden vastgehouden (gegijzeld); wie dan liegt kan tot gevangenisstraf worden veroordeeld. Weten ouders, dat met hun kind een strafbaar feit, dus b.v. een zedendelict is gepleegd, dan zijn zij niet verplicht daarvan aangifte te doen en ze kunnen weigeren hun kind door de politie te laten ondervragen. Pas als er een dagvaarding voor de rechter-commissaris of een andere rechter komt, moeten zij daaraan gevolg geven. Over het feit dat het verhoor, speciaal in een zedenzaak, hoogst schadelijke invloed kan hebben op het kind, zijn alle deskundigen het wel eens. In mijn inleiding op het congres "Slachtoffers van Delicten" (Nijmegen 1971) haalde ik de uitspraak van een hooggeplaatst Duits strafrechter aan, die zeide dat hij zelf nooit aangifte zou doen als een van zijn eigen kinderen in zo'n zaak betrokken werd, tenzij het om regelrechte verkrachting of lustmoord ging. Hij wist teveel wat het kind als getuige te lijden had. Het kind-getuige wordt niet zelden veel ernstiger geschaad dan het kind-slachtoffer.

De Minister van Justitie heeft een commissie ingesteld onder voorzitterschap van het lid van de Hoge Raad mr. Peters, om een algehele herziening van de wettelijke bepalingen over zedendelicten voor te bereiden. Enige maanden geleden heeft deze commissie een lijst vragen rondgestuurd aan pl.m. 300 organisaties. In het antwoord van het Coornhert-Liga, waaraan ik mocht meewerken, hebben wij voorgesteld de "beschermde" leeftijd (nu tot 16 jaar) te verlagen tot 13 jaar, en van alle seksuele handelingen met kinderen, die niet aan het kind werden opgedrongen met geweld, bedreiging of misbruik van gezag, simpele overtredingen te maken, dus kantongerechtszaken die gewoonlijk met een boete worden afgedaan. Bovendien zou vervolging alleen moeten plaats vinden op uitdrukkelijk verlangen van de ouders. Als de ouders geen bezwaar hadden tegen een dergelijke omgang van hun kind met een andere volwassene zou de justitie daar dus geen bemoeienis mee hebben.

Bij een bespreking van dit rapport op het congres "Strafrecht terecht?" (Leiden, maart 1972) gingen er nogal wat stemmen op om deze beperkingen geheel te schrappen en alle niet aan het kind afgedwongen seksuele handelingen straffeloos te laten. We zouden dan terugkeren tot wat in Nederland als recht gegolden heeft van 1813-1886: toen was elke heteroseksuele of homoseksuele handeling van volwassenen met kinderen, van welke leeftijd ook, strafvrij, zolang er maar geen geweld werd gebruikt. Uit de literatuur van die jaren blijkt nergens, dat dit tot onduldbare wantoestanden heeft geleid: men heeft geslachtelijke omgang met jonge kinderen bij ons in 1886 strafbaar gesteld, enkel omdat dit in België en Frankrijk ook al gebeurd was en men het vanzelfsprekend vond dat zulke dingen "niet mochten". Enig bewijs van de schadelijkheid van zulk gedrag en de noodzakelijkheid van strafbaarstelling is eigenlijk nooit geleverd. In die dagen vroeg men daar ook niet om.

bron: Reactie op de heer Dekker door dr. E. Brongersma; Sekstant, nr. 8; oktober 1972