Reconstructie van seksueel misbruik levert meer inzicht

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search
The printable version is no longer supported and may have rendering errors. Please update your browser bookmarks and please use the default browser print function instead.

Door: A.X. van Naerssen

Cijfers over seksueel misbruik - hoe nuttig ook - kunnen aanleiding geven tot veel vruchteloos gekissebis. A. X. van Naerssen bepleit een andere invalshoek. Wat is waarheid? De rol van het geheugen.

In zijn rubriek Signalementen (1 oktober) heeft Volkskrant-medewerker Piet Vroon aandacht besteed aan de onderzoeken van N. Draijer en T. Sandfort inzake seksueel misbruik. Dit is verheugend, want in beide gevallen gaat het om vraagstukken die ons allen aangaan: hoe frequent zijn seksueel misbruik en seksueel geweld in Nederland, respectievelijk wat is de invloed van vrijwillige en onvrijwillige seksuele contacten in de vroege jeugdjaren?
Het is uitermate moeilijk om over beide zaken op rationele wijze een discussie te voeren. Seksualiteit staat nu eenmaal voor een reeks menselijke gedragingen en bevindingen die uitermate emotioneel zijn, zowel in positieve als in negatieve zin.
Positief beleefd brengt het ons in contact met onszelf en een ander, op een wijze die bijna "natuurlijkerwijze" geestverruimend is. Negatieve belevingen leren ons het tegenovergestelde; de ander als vijand, een persoon die inbreuk maakt op de persoonlijke integriteit.
Wat alle onderzoeken op dit terrein - en die van Draijer en Sandfort bevestigen dit nogmaals - uitwijzen, is dat het negatieve dat mensen elkaar aandoen via het seksuele, niet alleen plaatsvindt tussen mensen die elkaar niet kennen, maar ook tussen mensen die getrouwd zijn of een vergelijkbare relatie met elkaar zijn aangegaan, tussen mensen die biologisch met elkaar verwant zijn of tussen mensen die, in elk geval ooit, de illusie hebben gehad dat ze elkaar konden vertrouwen.

Gekibbel

Eigenlijk vind ik dat het meest schokkende van beide onderzoeken. Uiteraard zijn verkrachting en aanranding door mannen op hen onbekende vrouwen en kinderen verschrikkelijk, maar de preventieve middelen liggen dan voor de hand: bevordering van een betere aangifte en een beter opsporings- en vervolgingsbeleid. Maar wat te doen met geweld in relaties waarvan we aannamen dat ze niet gewelddadig waren?
Het zou jammer zijn als Vroons reactie op het rapport van Draijer zou uitlopen op een gekibbel over de frequentie van seksueel geweld en seksueel misbruik. Dat is immers een kwestie van definities, breed of smal.
Brede definities hebben het voordeel dat ze het vraagstuk waarom het gaat in alle duidelijkheid structureren; ze hebben het evidente nadeel dat nuances verloren gaan. Al te smalle definities hebben het nadeel dat ze onze kennis over een verschijnsel nauwelijks vergoten.

Het hangt er uiteraard vanaf welk verschijnsel men bestudeert. Soms is het zinvol om percentages tot vier cijfers achter de komma te achterhalen, maar het lijkt onzinnig om dat bij rapportcijfers te doen.
Wetenschap werkt met afspraken en als Vroon bestrijdt dat een zo hoog percentage vrouwen seksueel geweld en seksueel misbruik heeft ervaren als Draijer rapporteert, hanteert hij kennelijk andere afspraken dan zij.
Dit geldt zowel voor de wijze waarop de steekproef tot stand is gekomen, de wijze waarop de interviews zijn gehouden, de gehanteerde omschrijvingen van geweld en misbruik als de interpretatie van de resultaten.

Geheugen

Volgens mij draait het om de interpretatie van de onderzoeksresultaten. Vaststelling van het feit of er geweld/misbruik heeft plaatsgehad, of een seksueel contact vrijwillig of onvrijwillig is geweest, gebeurt zelden of nooit door directe waarneming van het verschijnsel, maar door een beroep te doen op het geheugen van een persoon.
In de psychologie bestaan over de werking van het geheugen globaal twee belangrijke opvattingen die elkaar overigens niet geheel uitsluiten.
In de ene visie wordt de mens gezien als een wezen met een uitermate zwak waarnemings- en verwerkingsapparaat. Met een zekere wellust wordt in experimenteel-psychologisch onderzoek vastgesteld dat proefpersonen dingen vergeten, vertekenen, onopzettelijk een slechte getuige zijn van de innerlijke en uiterlijke werkelijkheid, en zo meer. We zien dingen die er niet zijn, we herinneren ons gebeurtenissen die niet voorgevallen kunnen zijn.
De andere, meer personalistische visie gaat ervan uit dat de mens op elk moment van het leven moet handelen in een vrij ingewikkelde wereld. Het geheugen heeft daarbij twee functies. We moeten ons op elk moment realiseren dat we iemand zijn en we moeten als een persoon kunnen handelen om te kunnen leven.

Waarheid

Wie de nadruk legt op de eerste visie, zal zich ten aanzien van seksueel geweld en misbruik vooral de vraag stellen: wordt de waarheid gesproken, dat wil zeggen de waarheid als weergegeven in de definities die de onderzoeker hanteert.
In de tweede visie is alles wat de persoon zegt waar, de vraag is veel meer: welke functie heeft deze waarheid voor de rapporterende persoon.
De tweede visie is bijvoorbeeld bruikbaar om te begrijpen wat een persoon doet die net een geliefde - of juist zeer gehate - partner heeft verloren. Er wordt een relatie afgesloten die zeer emotionerend was; men ziet bij de overlevende een reconstructie van het verleden die voor een buitenstaander uitermate verwarrend is.
Het lijkt er niet om te gaan wat er nu precies gebeurd is. Het belangrijkste is dat een persoon verwerkt dat een ander onbereikbaar is geworden. Zij/hij moet met die werkelijkheid leren leven. Daarbij zijn door de onderzoeker te analyseren wetmatigheden in het geding, maar de subjectiviteit, het beleefde verleden, geeft de doorslag.
In mijn werk met een aantal mannen die geweld uitoefenen en op wie geweld is uitgeoefend (meestal beide), is me opgevallen dat de eerste benadering, waarbij de door mij gehanteerde definities van geweld en misbruik het gesprek bepalen, veel minder resultaat oplevert dan de tweede, waarbij het uitgangspunt is: hoe reconstrueer jij het verleden en daarmee jezelf en welke functies heeft dat?
Gesprekken met collega's die meer ervaring hebben met het begeleiden van vrouwen suggereren dat daarbij precies dezelfde processen kunnen worden vastgesteld.
Met de eerste benadering objectiveert de hulpverlener het geweld. Verkrachting en aanranding zijn bijvoorbeeld zulke objectiverende termen. In het geheugen zit zelden de herinnering: ik ben en/of heb verkracht en aangerand.
Het geheugen structureert, veel meer in termen als: er is iets gebeurd wat ik niet begrijp, ik heb er geen greep op, ik kan er niet mee leven, iemand heeft mij iets aangedaan, ik heb iemand anders iets aangedaan.
Die iemand, blijkt uit de onderzoeken die nu verricht zijn, is heel vaak geen onbekende. Het is een vader of een moeder, een broer of zus, een onderwijzer of onderwijzeres, een vriend of een vriendin.
Waar ik voor pleit is dat na de onderzoeken van Draijer en Sandfort in plaats van vruchteloze discussies over wat nu precies een vrijwillig en onvrijwillig contact is en wat de omvang van deze contacten nu exact is, wordt overgegaan op onderzoek waarin geanalyseerd wordt hoe en waarom in intieme relaties de onvrijwilligheid, het misbruik en het geweld kunnen ontstaan en vooral hoe ze beleefd worden.
Met deze kennis zijn voorlichting en hulpverlening werkelijk gediend.

bron: Artikel 'Reconstructie van seksueel misbruik levert meer inzicht' door A.X. van Naerssen (Coördinator onderzoek psychosociale aspecten van de seksualiteit, Universiteit Utrecht); Open Forum (naam rubriek of tijdschrift?); Omstreeks 1988?