De twijfels van ...

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: Giovanni van Zinnen

Het valt me niet mee om een keuze te maken. Ik heb toegezegd dat ik aan deze uitgave van OK-magazine een bijdrage zal leveren, en dat doe ik dus ook (een man, een man - een woord, een woord), maar ik kan maar niet kiezen waar ik het over wil hebben. Ik twijfel. Zal ik een actuele reactie schrijven op een EO-uitzending die ik laatst heb gezien? Ik ben zelden 's avonds thuis, maar onlangs - half maart - gebeurde het weer eens. Toen ik de t.v. aanzette, kreeg ik zo'n vreselijk ongenuanceerd programma van de EO over me heen. Dat was me een paar maanden geleden ook al eens overkomen, weet u nog? Daar heb ik een aantal nummers terug over geschreven in dit blad. Toen ging het in het programma "Man/Vrouw" over mannen die in hun jeugd seksueel misbruikt waren en daar blijvende psychische schade aan hadden overgehouden. Dit keer heette het programma "Antenne" en het onderwerp was 'hulpverlening aan seksueel misbruikte kinderen'. Aan het woord kwamen twee moeders (de een met een misbruikte dochter, de ander met een op straat verkrachte zoon) die zwaar teleurgesteld waren in de hulpverlening. Ze hadden stad en land afgebeld om hulp te krijgen voor hun misbruikte kinderen. Uiteindelijk bleken ze alleen terecht te kunnen bij het RIAGG, de eerste plek waar ze ook door de huisarts al naar toe verwezen waren. Maar hulp van het RIAGG wenste de ene moeder niet, want "het RIAGG wil alleen hele gezinnen behandelen en dat willen we ons andere kind niet aandoen. Die leidt er toch al zo onder dat alle aandacht naar Peter gaat." Verder kwam er een deskundige aan het woord die, zonder dat met onderzoeksgegevens te staven, wist te melden dat de 3000 meldingen van seksueel misbruik per jaar slechts het topje van de ijsberg vormen. Ook gaf zij een paar plastische voorbeelden uit haar praktijk. Slotconclusie was natuurlijk dat voor de daders de hele hulpverlening paraat stond, terwijl de slachtoffers aan hun lot werden overgelaten. Ik zat me behoorlijk op te winden. "Heb ik dat," dacht ik, "ben ik weer eens op dinsdagavond thuis, krijg ik wéér zo'n EO-vandikhoutzaagtmenplanken-uitzending op mijn bord. (Of zendt de EO elke week een programma uit rond dit thema?) Dit vroeg om een reactie in OK-magazine! Maar ja... ik zei het al, het was half maart, en als u dit leest is het waarschijnlijk eind mei, dus 'actueel'...

Wordt het niet weer eens tijd voor een boekbespreking? In mijn laatste boekbespreking over "De stille prins van Kautokeino" heb ik mij vergist. Ik schreef daarin dat er heden ten dage weinig uitgevers meer zijn die een boek durven uitgeven waarin de relatie tussen een man en een jongetje het belangrijkste onderwerp is. Dat is niet waar, zo is mij intussen gebleken. Ik heb sindsdien nog zeker twee boeken gelezen die om niets anders draaiden dan dát onderwerp. Het is zeker de moeite waard die boeken onder de aandacht van de lezers van dit blad te brengen. Maar... Misschien is het wel weer eens leuk een puzzel te maken! Dat verlevendigt en verlucht het blad enorm. En dat is soms best prettig tussen al die zwaarmoedige artikelen waaruit blijkt dat wij pedo's het almaar moeilijker krijgen. Een beetje humor in het blad kan geen kwaad. Maar eigenlijk -

Eigenlijk wil ik al heel lang iets schrijven over mijn huidige vriendje. Dat wil ik.

Een (volwassen) vriend van mij heeft eens gezegd: Die verhalen in de OK, die vind ik eigenlijk allemaal maar niks. Het zijn óf van die onrealistische haleluja-juich-verhalen die eindigen in een orgie óf van die diep-trieste, zwartgallige getuigenissen van mensen die alle hoop verloren hebben (of woorden van gelijke strekking). Een lekker ongenuanceerde uitspraak, die tot een jaar of vijf geleden ook nog behoorlijk klopte. Maar de laatste jaren valt het wel mee met de verhalen in OK, vind ik. De vervolgserie over Kevin behoorde wellicht een beetje tot de eerste categorie, maar was mijns inziens (hoewel vanuit het gezichtspunt van de jonge hoofdpersoon verteld) bepaald niet onrealistisch. Ook de verhalen van Tony Podia en Luc Schoonhove, die de laatste jaren mede het gezicht van de OK bepalen, geven een vrij realistisch beeld van hoe de gemiddelde pedofiele man met zijn gevoelens omgaat. Desondanks voelde ik mij geprikkeld door deze ongenuanceerde uitspraak, geprikkeld om iets te schrijven dat niet in de halleluja-sfeer maar ook niet in de zwartgallige categorie thuishoort - iets 'realistisch' - iets over mijn vriendje... Dat wil ik. Maar of ik het ook moet doen?

Want wat is het nut?

Ik ken Rody nu zo'n drie jaar. Hij was zes toen hij mij tijdens een zomerkamp tot z'n favoriete leiding uitriep (zonder ooit in mijn groepje gezeten te hebben overigens). Hij zocht mij elk moment dat dat enigszins mogelijk was op, tot wanhoop van zijn eigen groepsleiding. Nadat het iedereen op het kamp, waaronder mijzelf, duidelijk was geworden dat het hem menens was, accepteerden we allemaal dat hij mij geadopteerd had, deze week. En toen kwam de vrijdag, met een afscheid vol tranen. Toen ik maandagochtend voor de tweede kampweek verscheen, werd ik eerst besprongen door Rody's zus: "Rody heeft het hele weekend gehuild omdat-ie jou nooit meer zal zien." Daarna werd ik aangeklampt door de hoofdleidster: "De moeder van Rody belde dit weekend. Hij heeft het nogal moeilijk gehad. Je moet maar proberen wat afstand te creëren, dan wordt het afscheid wat gemakkelijker aankomende vrijdag." En toen klom er iemand in me - Rody, met een cadeautje. Dat had hij voor mij mogen kopen van zijn moeder, omdat hij zo verdrietig was geweest. En Rody week ook díe week nauwelijks van mijn zijde. Ik kon het 'definitieve' afscheid op vrijdag alleen verlichten door te beloven op zijn verjaardag te komen, volgende maand.

En zo is het verder gegaan. Verjaardagbezoek. Een middagje zwemmen. Met z'n allen naar de bioscoop. Een dagje varen. Een nachtje logeren (Waar slaap jij? "Nou, jij mag in het bed slapen, dan slaap ik op de bank." "Maar ik wil met jou sámen slapen!"). Nog eens een nachtje logeren. En toen twee nachtjes. En in de laatste vakantie drie nachtjes. Kortom, ik ben razend gelukkig. En wat is het nut om dat geluk te delen met jullie, met de lezers van OK-magazine? Ik weet het eigenlijk niet. Bovendien ben ik bang. Niet voor de politie, of voor zijn ouders, of voor de publieke opinie. Nee, bang dat het snel voorbij zal gaan. Bang dat ik de goden aan het verzoeken ben door dit grote geluk aan het papier prijs te geven en openbaar te maken. Daarover twijfel ik nog het meest. Moet ik het wel doen?

De angst dat de situatie verandert zodra de hele geschiedenis zwart-op-wit staat, is groot. De angst dat Rody mij opeens niet meer zo belangrijk vindt, nog groter. En toch kan ik het niet laten over hem, over ons, te vertellen.

Het is geen 'zwartgallige getuigenis', daar is duidelijk geen aanleiding voor, maar het wordt ook geen 'halleluja-verhaal' - en tot een spetterende orgie zal het ook niet komen, want Rody en ik gaan niet verder dan elkaar af en toe flink kietelen. Het meest intiem zijn we als hij lekker tegen me aankruipt op de bank of in bed, maar ook dan blijft het bij een lekkere knuffel. En dat is goed, want om meer vraagt hij niet en ik ben gelukkig dat ík degene ben die die knuffel mag geven. Dus zo ziet onze vriendschap eruit. Zo zien, denk ik, de meeste 'pedofiele relaties' eruit. Misschien is dat de reden dat ik toch de drang voel om dit op te schrijven: mijn overtuiging dat mijn verhaal het verhaal is van velen. Wij worden verliefd op een kind. Wij doen er alles aan om dat kind blij te maken. Wij zijn gelukkig als dat lukt. En in een knuffel of een arm om je heen vinden wij onze voldoening. Jammer hoor, dat de massa ons allemaal beschouwt als kinderverkrachters en potentiële kindermoordenaars, maar geen reden om bij de pakken neer te gaan zitten. Ik weet dat ik dat niet ben en ik weet dat achtennegentig procent van de pedofielen dat niet is en ik hoop dat ik (hoewel ik niet openlijk mijn geaardheid uitdraag) in elk geval uitstraal dat een vriendschap tussen een man en een jongetje iets moois kan zijn. Ik ben trots op mijn vriendschap met Rody. Altijd als ik hem ergens mee naar toe neem waar ze hem niet kennen, wordt er al gauw gespeculeerd naar onze relatie. "Wat een schatje! Is dat je neefje?" En dan zeg ik, onverschillig voor de consequenties: "Nee, dat is Mijn Vriendje."

Zoals u ziet, is intussen, al schrijvend, de beslissing gevallen: al vind ik het nog zo eng, ik vertrouw mijn gelukzalige momenten met Rody aan het papier toe. Ik deel Rody met u.

Ik hoop dat het een verstandige keuze is, maar ben daarvan allerminst overtuigd, zo bijgelovig ben ik wel. Ik voeg daarom aan dit verhaal ook de wens toe dat mijn vriendschap met Rody nog vele jaren duren mag (o god, wat wens ik dat!); en ik wens (maar dat is meer uit beleefdheid) alle lezers van dit blad ook zo'n lief vriendje toe, want ik gun iedereen het prettige gevoel dat dat oplevert. Tegelijkertijd wil ik jullie (en mezelf) waarschuwen je niet teveel te wentelen in het gelukzalige gevoel dat je krijgt als je zo'n vriendje hebt, want dan is de klap als het voorbij gaat ook des te groter...

Nou, hier is het dan, mijn verhaal dat niet in de categorie 'zwartgallig' maar ook niet in de categorie 'halleluja' wil vallen. Het is, eenvoudig, een waar verhaal. Ik wil het besluiten met een anecdote die duidelijk maakt waarom ik met Rody zo gelukkig ben. Vorig jaar zomer logeerde Rody ook een paar dagen bij mij. Natuurlijk probeer ik als hij er is altijd iets leuks te ondernemen. Zo waren we deze keer naar een leuk strandje gegaan. Zwemmen, ravotten, gooien met de bal, schieten met een Super Soaker - kortom, we hadden een intensieve, gezellige, vermoeiende middag beleefd. Aan het eind van de middag lagen we, lekker tegen elkaar aan op onze handdoeken, te drogen in de zon. En toen begon Rody, een beetje aarzelend, opeens het volgende gesprek: "Zeg, Giovanni, als ik twáálf ben - ken ik jou dan nog?"

Twaalf, dat leek hem waarschijnlijk wel héél ver weg, want hij was toen nog zeven, bijna acht. De vraag die hij stelde was er een die mij ook bezighield. Ik antwoordde, een beetje onzeker: "Dat weet ik niet, ik hoop het wel... Dat ligt eraan of jij me dan nog steeds wilt blijven zien... Als het aan mij ligt wel. Maar misschien wil jij dat dan helemaal niet meer." Hij keek me met zijn donkere ogen ernstig, een beetje onderzoekend, aan. Hij overwoog blijkbaar, ergens diep in zijn achterhoofd, de mogelijk dat hij dat niet meer zou willen. "Maar," begon hij toen, nog steeds ernstig en nadenkend, "maar - ik - houd -"

"Oh, mijn god," flitste het door mijn hoofd, "dat kan niet. Dat zegt hij niet. Een jochie van bijna acht. Hij gaat natuurlijk zeggen 'Maar ik houd toch niet zelf mijn agenda bij' of 'Maar ik houd toch van zwemmen, dus dat wil ik dan ook nog steeds met je doen' of..." Maar mijn gedachtenstroom werd onderbroken, want Rody sprak dan wel langzaam en nadenkend, maar hij praatte wel door. En hij zei het, echt! Een beetje vragend, maar toch overtuigd: "Maar - ik - houd - toch - van jou?"

bron: 'De twijfels van... Giovanni van Zinnen' door Giovanni van Zinnen; OK Magazine, nummer 68; mei 1999