Een doorbraak in het denken? - Is pedofilie een ziekte?

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: Dr. Frans Gieles

Discussie in Archives of Sexual Behavior

Het december 2002 nummer van Archives of Sexual Behavior is een themanummer over pedofilie. Richard Green houdt een pleidooi om pedofilie te schrappen uit het DSM, het Diagnostic & Statistical Manual - het Diagnostisch en Statistisch Handboek) het bekende handboek dat psychische ziekten definieert. Daaronder is ook pedofilie, zij het onder zekere voorwaarden. Gunter Schmidt schrijft dat niet alle pedofielen per se gewetenloze aanranders zijn; eerder hebben mensen met pedofiele gevoelens een gewetensprobleem, een moreel dilemma. Zij verdienen eerder respect dan veroordeling. Dan volgen 21 commentaren van andere auteurs, waarna Green en Schmidt weer reageren. In dit artikel geef ik een verslag van deze discussie. Een doorbraak ik het denken? Of op zijn minst in de manier van discussiëren?

Green's artikel

Richard Green was dertig jaar geleden actief om homoseksualiteit van de DSM lijst van geestesziekten te krijgen. Zoals bekend, is homoseksualiteit inderdaad in het begin van de jaren zeventig van die lijst verwijderd. Nu bepleit hij om pedofilie van diezelfde lijst te schrappen. Green maakt (evenals het Rind team en ik doen) onderscheid tussen drie typen discussies ofwel discoursen:

  • de wettelijke discours,
  • de morele discours en
  • de klinische discours.


Als toelichting geef ik mijn eigen voorbeelden: Het mag wettelijk toegestaan zijn een oorlog te beginnen, naar mijn mening is dit moreel niet toegestaan, maar het is ook weer niet een geestesziekte om dit te doen. Roken of alcohol of hasj gebruiken kan onder een bepaalde leeftijd een wetovertredend zijn. Zo overtrad de dochter van president George Bush jr de wet van haar land door alcohol te gebruiken, maar men kan hier moreel gezien wellicht geen bezwaren tegen koesteren. Een dokter zal het afraden, maar het is geen ziekte als men die raad in de wind slaat. Het zou hooguit kunnen leiden tot ziekte. Een pedofiel die zijn verlangens in daden omzet kan een wet overtreden, maar het is een andere discussie of dit moreel goed of slecht is, terwijl het weer een heel andere discussie is of dit blijk geeft van een psychische ziekte. Voorts: heeft iemand met pedofiele gevoelens die qua gedrag binnen alle wettelijke grenzen blijft, alleen al door die gevoelens een psychische ziekte? Nee, zegt Green.

Green begint met het opsommen van transculturele argumenten. Intimiteit die generatiegrenzen overschrijdt is wereldwijd al zoveel eeuwen over zoveel culturen voorgekomen, dat men redelijkerwijs niet kan beweren dat al die mensen geestelijk ziek waren of zijn. Zij kunnen er hooguit verschillende gewoonten en ideeën op na hebben gehouden. Ook veel diersoorten, met name primaten, kennen dergelijke gebruiken. De volgende groep argumenten gaat over de kenmerken van mensen met pedofiele gevoelens. Hier stuiten we op een onderzoeksprobleem omdat het meeste onderzoek gedaan is onder steekproeven van mensen uit klinieken en gevangenissen, dus een eenzijdig en niet-representatief beeld geeft. Als men in zo'n steekproef problematische kenmerken vindt bij de mensen, dan kan de keuze van de steekproef of de situatie waar dezen mensen in verkeren deze heel goed opgeroepen hebben. "Oorzaak en gevolg zijn hier discutabele kwesties. Psychische problemen kunnen evengoed de innerlijke oorzaak als het sociale gevolg zijn van pedofiele gevoelens."

Green verwijst naar een onderzoek dat niet in een kliniek of gevangenis is gedaan: Een uniek onderzoek van het Institute of Psychiatry van het Maudsley Hospital in Londen heeft pedofielen onderzocht die geen patiënt of gevangene waren (Wilson & Cox, 1983). Het waren mannen, gerekruteerd met behulp van de PIE, de Paedophile Information Exchange. Als meetinstrument werd gebruikt de Eysenck Personality Questionnaire (EPQ). Deze meet drie aspecten van de persoonlijkheid: extraversie (of introversie), neuroses en psychoses. In de vragenlijst is een soort van leugendetector ingebouwd om eventuele onware, want 'te mooie' antwoorden te ontmaskeren. Er werden 77 pedofielen onderzocht met een leeftijd van twintig tot zestig jaar. Deze werden vergeleken met een controlegroep van 400 mensen zonder pedofiele gevoelens. Pedofielen waren significant meer introvert. Er werden iets meer psychotische of soortgelijke verschijnselen gevonden, maar niet op het niveau dat men pathologisch mag noemen. Beroepsgroepen als artsen en architecten behaalden dezelfde scores als de pedofielen. Er werden ook iets meer neuroses gevonden, maar niet in die mate dat men van een abnormaliteit mag spreken. Acteurs en studenten gaven dezelfde scores te zien als de pedofielen. De uitslag op de leugendetector was niet verschillend. Wilson & Cox concluderen dat "... het meest opvallende resultaat is dat blijkt hoe normaal pedofielen zijn, gezien hun scores op de klinisch gesproken belangrijkste aspecten [de neuroses en psychoses]. [...] Introversie [...] wordt doorgaans op zichzelf niet als ziekelijk beschouwd. (p. 57)

Green citeert ook Howitt (1998) die tot dezelfde conclusie kwam: [Vgl Howitt, 1995] "Onderzoek in klinieken heeft ruimschoots aangetoond dat het niet mogelijk is om een persoonlijkheidsprofiel aan te wijzen waarin pedofielen zouden verschillen van andere mannen. Simplistische ideeën als zou een gebrek aan sociale vaardigheden mensen aanzetten tot seks met kinderen gaan niet op; er werden sociaal hoogst bekwame pedofielen gevonden." (p. 44) Een volgend argument dat aantoont hoe normaal pedofiele gevoelens zijn zijn de percentages 'normale mensen' die zich tot kinderen blijken te voelen aangetrokken (rond de 20 tot 25%) en het percentage van hen die met een erectie reageert op 'pedofiele' beelden (meer dan 25%). Men kan redelijkerwijs niet beweren dat een kwart van de bevolking psychisch ziek is. De laatste groep argumenten verwijst naar het DSM zelf en wijst op de inconsequenties ervan: Als nu eens een pedofiel zijn fantasie of verlangen niet in daden omzet, waar voert DSM ons dan heen? Naar Sprookjesland [of: Wonderland - naar Alice in Wonderland - FG]. Als iemand fantasie of verlangen niet in daden omzet is hij [volgens DSM] geen pedofiel. Iemand die geen last heeft van zijn fantasieën of verlangens en ze alleen gebruikt om te masturberen heeft [volgens DSM] geen geestelijke afwijking. Daarentegen heeft iemand die daar geen last van heeft en die wel seksueel contact met een kind heeft [volgens DSM] wel een geestelijke kwaal. De stellingname van de APA (American Psychiatric Association) met haar DSM Lijst is logisch inconsistent.

Er zit een tegenstelling in die lijst. In tegenstelling tot veel mensen die [volgens DSM] wel ziek zijn, zoals mensen die dwangmatig alsmaar tot bloedens toe hun handen moeten wassen en geen deurknop durven aanraken, of die stemmen horen die hun persoonlijke veiligheid bedreigen, hebben veel pedofielen helemaal geen last van hun erotische verlangen, los gezien even van de angst in de gevangenis te geraken. Sommigen van hen tonen hun verlangen openlijk, organiseren zich en publiceren tijdschriften en boeken.

Om met deze tegenstelling om te gaan, graaft het DSM zich in in een logische valkuil. Iemand die qua erotische verlangens en qua masturbatie-fantasieën vooral gericht is op kinderen, heeft daardoor op zich nog geen geestelijke afwijking. Desondanks zijn de meeste lezers van het DSM psychiaters die intussen deze mensen wel in behandeling nemen omdat ze vinden dat er kennelijk toch wel iets met ze mis is. Deze mensen, met die fantasieën, hebben [volgens DSM] geen geestelijke kwaal tenzij ze deze omzetten in daden. Dit zet de psychiatrie op zijn kop. Zeker, een samenleving kan regels instellen voor seksueel gedrag en seks tussen kinderen en volwassenen verbieden en er sancties voor instellen. Maar dan hebben we het over het gebied van de wet en het strafrecht. Een DSM echter mag de psychiatrie niet opzadelen met het veroordelen van een daad, net zomin als de wet en het strafrecht gedachten mogen veroordelen.

Green concludeert tenslotte: Het seksueel opgewonden raken door kinderen is in eerlijkheid verteld en ook fysiek aangetoond in een beduidend grote 'minderheid' van 'normale' mensen. Als we in de geschiedenis kijken, zien we dat dit verschijnsel algemeen voorkomend en geaccepteerd is in heel veel culturen gedurende vele eeuwen. Dit houdt niet in dat hetzelfde verschijnsel in onze tijd en cultuur ook aanvaard dient te worden. De vraag is: gaat het hier om een psychische ziekte? Nee, tenzij wij massa's mensen in veel culturen in een lang verleden geestelijk ziek verklaren. Trouwens, ook volgens de criteria van de DSM zelf zijn ze dat niet.

Gunter Schmidt's artikel

Schmidt pleit ervoor een rationele discussie te voeren gebaseerd op feiten, en niet een die uitgaat van morele vooroordelen of emotionele verontwaardiging. Ook Schmidt maakt onderscheid tussen de verschillende typen discussie, ofwel discoursen, die hier gaande zijn. Echter, de neiging om te polariseren en te veel te generaliseren is erg sterk. Beide groepen doen dit: zowel zij die er geen ernstig probleem in zien, als zij die druk bezig zijn het buiten proporties op te blazen. Beide doen de werkelijkheid van kinderen die seksuele contacten met volwassenen hebben geweld aan. Beide weten het beter dan de kinderen zelf ervaren, zich herinneren en er er zelf betekenis aan geven.

Het komt mij voor dat een van de voorwaarden voor een meer rationele discussie is dat we aan een einde maken aan de verwarring tussen de morele en de klinische discours. Dit houdt in dat wij argumenteren

  • vanuit een moreel standpunt als het om de moraal gaat, en
  • vanuit een klinisch standpunt als het om mogelijk traumatiserende gevolgen gaat.


Voor alles zullen we moeten ophouden met het verhullen van morele oordelen in klinisch 'deskundigen jargon'. Ik zal eerst een poging wagen om de verwarring tussen deze twee niveaus van discoursen te ontrafelen. Er zijn momenteel twee discoursen gaande over dit onderwerp: [...W]e bevinden ons in het heetst van de morele discours, of, juister gezegd, van die discoursen, omdat er minstens twee gaande zijn die nauwgezet van elkaar onderscheiden moeten worden. De eerste is de traditionele discours, die ik de kinderverkrachter discours noem. Deze gaat er bot aan toe, is sterk emotioneel gekleurd en zit vol met generalisatie en vooroordelen. We treffen hem aan in de populaire media, maar niet alleen daar [...]. Er is een tweede discours gaande, nu, die waarschijnlijk nog een veel grotere invloed heeft op de sociale situatie van pedofielen in onze tijd, veel meer nog dan het geschreeuw van fundamentalisten en salon-moralisten. Ik doel hier op een visie die op een brede consensus mag steunen. Het is de meer verlichte morele discours, geliefd in libertaire kringen, in groepen die, in elk geval destijds, milder waren in hun oordeel over pedofielen. Het is de discours over de seksuele zelfbeschikking of de gelijke rechten die tegenwoordig de toon zet in de visie op seksualiteit.

In de moderne discours tussen vrije en voor intimiteit kiezende burgers zijn veel vormen van seksualiteit bevrijd van de oude conservatieve moraal; met ziet die vormen tegenwoordig als vrije keuzes van vrije burgers. Op pedofilie na dan. Schendt pedofilie dan altijd en overal de moraal van de vrije en voor intimiteit kiezende burgers? Dit kan natuurlijk het geval zijn bij geweld, dwang, afpersing of emotionele manipulatie. OK, maar dan moeten we het probleem preciezer stellen. Kan er bij seksualiteit overeenstemming zijn tussen volwassenen en kinderen? Veel pedofielen zeggen dat dit mogelijk is en hun argumentatie gaat dan ongeveer als volgt: 'Ik wil niets meer dan het kind wil. Ik kan alleen genieten als het kind ook geniet.' Deze boodschap komen we in allerlei varianten tegen. In heel wat adviesgesprekken met pedofielen heb ik mij zelden gedwongen gezien de subjectieve waarheid van dergelijke uitingen te betwijfelen.

Dan geeft Schmidt een voorbeeld. Hij schetst een situatie waarin een jongen en een man met een elektrische trein spelen. Er wordt gestreeld, de man wil verder gaan maar de jongen niet en de man stopt dan ook. Schmidt betoogt nu dat de jongen en de man 'verschillende agenda's hebben' ("are on different pages"), ofwel van verschillende scripts uitgaan, de situatie elk op een andere manier interpreteren. De jongen wil spelen, de man verlangt meer intimiteit. Er lijkt overeenstemming te zijn, maar die is er niet. Dus, bij seks ligt het probleem van de overeenstemming erin dat de scenario's wezenlijk verschillend zijn. Alleen als je het aspect van de sociale betekenisverlening over het hoofd ziet, kun je overeenstemming zien of op zijn minst geen verschil in de interpretatie van zo'n situatie. Alleen de volwassene is zich ervan bewust dat er hier twee scenario's spelen en alleen hij is degene die dit kan beëindigen door eenvoudigweg te zeggen wat hij eigenlijk wil - in welk geval het "nee" van de jongen sneller en beter begrepen in het spel zou komen.

[...] Ik kan mij moeilijk een voorstelling maken van vrijwillige seksuele handelingen tussen kinderen en volwassenen. Er zijn ongetwijfeld uitzonderingen, bijvoorbeeld van jongens die net in de puberteit zijn, die al gemasturbeerd hebben of andere seksuele ervaringen leidend tot een orgasme hebben meegemaakt met vriendjes - dus: jongens die weten wat er speelt, die zelf hun eigen seksualiteit hebben ervaren zonder volwassenen erbij en die wellicht benieuwd zijn hoe een volwassene in contact met hen reageert en wat er zou gebeuren in contact met een volwassene.

Schmidt vermeldt dan de onderzoeken van Kinsey en beschrijft de eigentijdse discussie over 'trauma of geen trauma'. Dit is een discussie met twee tegenover elkaar staande kampen. Om een meer rationele en wetenschappelijke discussie te bereiken stelt hij voor om twee zaken scherp in de gedachten te houden:

  • Seksuele contacten tussen volwassenen en kinderen dragen een risico in zich voor de kinderen, ook als deze contacten geen duidelijk element van geweld of dwang bevatten; het risico is vermoedelijk groter naarmate het kind jonger is en er een aantal andere factoren in het spel zijn [...].
  • Er zijn veel gevallen van niet-gewenst seksueel contact tussen volwassenen en kinderen die niet traumatisch zijn voor het kind, ook al schenden die contacten het recht op zelfbeschikking. Ongewenste ervaringen zijn niet altijd traumatisch. Iets dat moreel onjuist is, is niet noodzakelijkerwijs ook schadelijk. [...]


Schmidt citeert Kinsey en de onderzoeken van Rind e.a. om zijn tweede stelling te onderbouwen. De eerste stelling nu, die van het risico van een trauma, plaatst de pedofiel voor een dilemma. Het dilemma is tragisch omdat de seksuele oriëntatie van de pedofiel diep geworteld is in de kern van zijn persoonlijkheid. Pedofilie is net zozeer een wezenlijk aspect van hem als het dit is voor een hetero- of homoseksuele man of vrouw. Het verschil is dat het laatste algemeen geaccepteerd is, terwijl het eerste categorisch verboden en vrijwel onmogelijk te realiseren is. Gezien dit probleem van de pedofiel, de noodzaak om zichzelf het ervaren van liefde en seksualiteit te onthouden, verdient hij respect in plaats van verachting.

De commentaren van andere auteurs

Ik geef een kort overzicht waarin ik deze in eigen woorden samenvat.

Fred Berlin is het in zoverre met de beide auteurs eens, dat hij meent dat men pedofielen wel moet behandelen, maar eerder moet respecteren dan verwerpen. Inderdaad, een kind loopt niet altijd een trauma op, dus moet men niet routinematig elk kind dat een seksuele ervaring heeft gehad gaan behandelen, net zo min als men iedereen met pedofiele gevoelens moet gaan behandelen.

Wolfgang Berner is het er mee eens dat het normaal is om een erectie te krijgen bij een 'pedofiel' plaatje - hij noemt een percentage van 27,7% - maar voegt er aan toe dat dit niet direct hoeft te verwijzen naar een pedofiele seksuele oriëntatie. Zo'n oriëntatie is meer dan alleen een reactie van het lichaam.

Vern Bullough is het eens met de conclusie van Wilson & Cox (1983), dat mensen met pedofiele gevoelens normale mensen zijn die men niet mag demoniseren. Bepaalde handelingen mogen sociaal niet correct zijn, maar dat is nog niet hetzelfde als ziekelijk. Zolang deze mensen zich beperken tot fantasieën is er niets mee mis. En als dan bij sommige mensen het gedrag bijgestuurd moet worden, is dit een kwestie van heropvoeden en niet van het genezen van een ziekte.

Alan Dixson houdt zijn commentaar simplistisch: pedofilie is een psychische stoornis: "bizar", "abnormaal". Punt uit klaar. Einde discussie.

Julia Ericksen geeft eerst een uitstekende samenvatting van wat beide auteurs geschreven hebben. Het kan best zijn, zo zegt zij, dat intimiteit tussen mensen van verschillende generaties normaal werd gevonden in andere tijden en culturen - of nog wordt gevonden - maar wij leven nu eenmaal in onze tijd en cultuur. En juist die cultuur bepaalt iemands seksuele oriëntatie. Dus is een 'afwijkende' oriëntatie op zich nog geen ziekelijke afwijking maar een culturele. Om hierin inzicht te verwerven moet men dan ook niet naar de persoon kijken, maar naar de cultuur waarin deze leeft. Ericksen gelooft niet in het bestaan van een genetisch bepaalde, en dus vastliggende, seksuele oriëntatie.

Dean Fazekas is het in zoverre met beide auteurs eens dat hij vindt dat 'kinder-aanrander' of 'incestpleger' geen diagnose kan zijn. Hij gelooft echter niet in de mogelijkheid van instemming. Hij erkent wel dat niet alle pedofielen verkeerd bezig zijn. Dan komt hij met een merkwaardig argument, namelijk: wij besteden zoveel tijd aan de behandeling van kinderen en daders, dat er wel schade moet zijn. [Een juiste conclusie kan alleen zijn: dat men denkt dat er wel schade moet zijn - FG.]

Richard Friedman kan er alleen wel mee instemmen dat men pedofielen niet mag demoniseren. Men moet hen wel in behandeling blijven nemen, onder andere om hun verkeerde - namelijk veel te romantische - manier van denken te corrigeren.

George Gaither is het met beide auteurs oneens. Wij hebben het DSM nodig, zo is zijn opmerkelijke argument, om onze behandelingen en ons onderzoek te kunnen voortzetten. Hij blijft een pedofiele seksuele oriëntatie zien als een stoornis die behandeld en veranderd moet worden. Hij is het ook niet eens met de APA waar deze stelt dat dit laatste, verandering van voorkeur, niet mogelijk is.

Richard Krueger & Meg Kaplan zijn het ook met beide auteurs oneens. In andere tijden en culturen is pedofilie wel degelijk gezien als een stoornis. Zij vergelijke pedofilie met drugsverslaving en opperen dat men pedofilie beter als een ziekte kan zien dan als een immorele daad. Voor immorele daden is er alleen de gevangenis, maar voor een ziekte is behandeling mogelijk. Dus, laten we DSM handhaven en zo behandeling mogelijk blijven maken. Alleen dan kun je het verschijnsel ook gaan begrijpen.

Ron Langevin pleit wel voor herziening van de omschrijving van pedofilie in DSM, maar niet voor verwijdering ervan. OK, zegt hij, laat andere culturen er hun eigen kijk op hebben, wij hebben de onze. Hij bespeurt fouten in de onderzoeken waar Green zich op baseert en hij weigert een erectie te zien als teken van een seksuele oriëntatie.

Michael Miner zegt ook dat we nu eenmaal niet in Polynesië leven, maar in onze eigen tijd en cultuur. Net zoals onze cultuur dat doet, ziet Miner pedofilie als een stoornis, namelijk vanwege de gevolgen van pedofiele daden: deze beschadigen het kind en bezorgen de dader schaamte, sociaal isolement en gevangenschap. De stoornis bestaat niet uit een afwijkende seksuele oriëntatie op zich, maar uit een gebrek aan zelfbeheersing, net zoals men deze ziet in ziekelijk gokken of ziekelijk gebruik van alcohol of drugs.

Charles Moser is het helemaal met Green eens. Geen enkele parafilie hoort volgens hem thuis op een lijst van stoornissen. Een seksueel verlangen kan nooit een stoornis zijn. Seksualiteit wordt geregisseerd door de cultuur, niet door ziekten.

Emil Ng, uit China, laat in zijn stijl van schrijven zien hoe beleefd men daar is, maar ook hoeveel nuance de Chinese cultuur kent. Heel beleefd en gedetailleerd geeft hij een transcultureel overzicht van hoe men daar tegen dit verschijnsel aankijkt. Al doende plaatst hij de benauwde Westerse blik in een breder perspectief. De Chinese literatuur kent geen enkele beschrijving van enige psychische of medische diagnose van pedofilie of homoseksualiteit. De Chinese traditie en literatuur echter kent volop romances tussen kinderen onderling of tussen volwassenen en kinderen. Traditioneel trad men in China ook vrij jong in het huwelijk. Intussen is zijn kritiek op het Westerse denken en doen behoorlijk scherp. De hele Westerse discussie over instemming en trauma's noemt hij "hypocriet". Alleen als het om seks gaat maken volwassenen zich druk om instemming en trauma's, in alle andere kwesties doen zij dit helemaal niet. Van de vroege kinderdoop tot het behalen van het laatste diploma maken zij zich daar helemaal niet druk over. Dus, zegt hij, dat hele schijnbaar gerechtvaardigde en humane debat over de zelfbeschikking van kinderen is niets anders dan het zoveelste spelletje waarmee volwassenen hun eigen waarden opleggen aan de kinderen. Over de meeste activiteiten die kinderen doen in aanwezigheid van volwassenen die het zozeer met elkaar eens zijn, doet het debat over instemming van het kind helemaal niet terzake; men slaat dit debat eenvoudigweg over omdat dit gemakkelijker is voor de ouders. Het debat komt rond het thema kinderseksualiteit alleen maar op omdat de volwassenen het hier niet helemaal met elkaar eens zijn. Ongeacht wat men aan deze of gene zijde voor standpunten heeft, dit wil helemaal niet zeggen dat in werkelijkheid meer begaan is met het welzijn van de kinderen en hun rechten. Aan beide kanten van het debat doet men weinig anders dan het uithollen en uitbuiten van de kinderrechten, hetzij om de eigen vooroordelen te bevestigen, hetzij om de eigen behoeften tegemoet te komen.

Paul Okami is het helemaal eens met Green. Met Schmidt is hij het in zoverre eens dat "Schmidt terecht probeert de kwestie van goed of kwaad probeert te onderscheiden van de kwestie wel of geen schade. Deze beide begrippenparen zijn hopeloos met elkaar verward geraakt in de discours over pedoseksualiteit." Verder verschilt hij van mening met Schmidt, maar juist in omgekeerde zin als de andere commentatoren dit doen. In het bijzonder is hij het niet eens met de vooronderstelling van Schmidt dat er altijd machtsongelijkheid is in contacten tussen kinderen en volwassenen. Het probleem met het argument van de machts(on)gelijkheid is dat de macht in elke een-op-een verhouding altijd in beweging is en altijd meerdere dimensies kent. [...] Er schuilt geen enkele logica in de bewering dat een machtsongelijkheid de beginselen van rechtvaardigheid en eerlijkheid zou schenden in seksuele verhoudingen. Evenmin in de bewering dat machtsongelijkheid per se de minder machtige zou schaden - tenzij men seksuele verhoudingen gelijkstelt aan een gevecht van man tegen man, waarin het wel telt als men de sterkste of de zwakste partij is. Het feit dat in een een-op-een verhouding de machtsverdeling altijd onstabiel is en meerdere dimensies kent, alsook het feit dat het bestaan van een machtsgelijke relatie een regelrechte mythe is (in de zin van: logischerwijs nooit te bereiken is), maakt het argument van de machtsongelijkheid ongeldig. Op zijn best is dit argument een mooi voorbeeld van de denkfouten van het feministische denken in de cultuur van de twintigste eeuw. Okami biedt dan ook een heel andere interpretatie aan van het voorbeeld van Schmidt waarin met treintjes gespeeld wordt en intimiteit bedreven wordt. Hij vindt de hele argumentatie van Schmidt gebaseerd op lucht ("straw man arguments").

Robert Prentky is het met Green eens en geeft ook kritiek op de DSM lijst. Als voorbeelden noemt hij Lewis Carroll, de schrijver van Alice in Wonderland, en James Barrie, de schrijver van Peter Pan. Geestelijk gestoorde mensen? Zeker niet! Als er dan een criterium moet zijn voor wat geestelijk ziek is, dan zou dit moeten zijn: zelfbeheersing of een gebrek daaraan.

Bruce Rind kan zich vinden in de morele stellingname van Green, maar niet in die van Schmidt. Ook Rind wijst op het altijd dynamische karakter van machtsverhoudingen en is het er niet mee eens dat er altijd sprake zou zijn van machtsongelijkheid tussen volwassenen en kinderen. Bezien vanuit een wetenschappelijk en filosofisch logisch standpunt, is het onaanvaardbaar dat Schmidt een algemene bewering staaft met één enkel hypothetisch geval. Een accurate toets van de bewering zou zijn dat men naar empirische feiten zoekt die de bewering niet staven. [Als men de bewering 'Alle zwanen zijn wit' wil staven, moet men naar zwarte zwanen gaan zoeken - FG] Ik [=Rind] beschrijf nu die feiten. [...] Deze gevallen, vijf mannen die als jongen, zo rond de leeftijd van tien jaar, seks hadden met met mannen, bestrijden Schmidt's bewering dat er nooit instemming met seks kan bestaan tussen prepubers en volwassenen.

Michael Seto ziet pedofilie als een stoornis, maar het DSM heeft deze niet correct gedefinieerd. Men zou gedrag nooit als een stoornis moeten beschrijven. Men zou pedofilie zo moeten definiëren dat het alleen een seksueel verlangen betreft, en wel uitsluitend een naar seksuele omgang met prepubers.

Robert Spitzer & Jerome Wakefield geven kritiek op Green. Zij stemmen er mee in dat niet alle pedofiele handelingen op een geestelijke stoornis wijzen; alleen sommige handelingen doen dit. Maar zij missen duidelijke definities in Green's argumentatie. Duidelijke definities zouden het verschil moeten aangeven tussen wat normaal is en wat een stoornis is.

Kenneth Zucker, die als de uitgever van het blad het themanummer heeft geopend, komt nu, vanwege de "Z" in zijn naam, als laatste commentator aan het woord. Hij geeft de geschiedenis van het hele DSM nog eens weer vanaf 1973, het jaar dat homoseksualiteit van de lijst geschrapt werd. Maar, zegt hij, er zijn te veel verschillen tussen homoseksualiteit en pedofilie. Dus kan de argumentatie ook niet dezelfde zijn. Men zou eerst eens goed moeten bekijken hoe het DSM nu eigenlijk een 'ziekte' of 'stoornis' definieert, en dan moeten bezien of pedofilie hier al dan niet in past. Andere argumenten doen niet ter zake. Hoe het debat dan af zal lopen, is nog niet te voorzien.

Een kort commentaar van de verslaggever

Diverse van de commentaren verwerpen het transculturele argument. Zij zeggen: "Wij leven nu eenmaal niet in Polynesië" of woorden van gelijke strekking. In mijn ogen is dit nu een typerend geval van 'Amerikanisme', de typisch postmoderne Westerse manier van denken, namelijk: "Wij hebben het Ware Licht gezien. Andere culturen hebben eeuwen lang gewandeld in de duisternis van de verkeerde en onware ideeën." Naar mijn mening is dit een verkeerd, want onwaar idee.

De twee auteurs reageren

Green begint met de transculturele argumentatie: Nu, een bedankje is op zijn plaats voor de commentatoren die mijn lijst van historische en transculturele voorbeelden van seks tussen kinderen en volwassenen mooi hebben aangevuld met

  • de jonge bruidjes die het hof gemaakt werden in China,
  • Charles Dodgson (Lewis Carroll), die ons Alice bracht;
  • James Barrie, die ons Peter Pan gaf;
  • Mohammed, ons de Islam gaf, en
  • de heilige Augustinus, die ons het Christendom bracht.


Green gaat nauwkeurig argument voor argument langs, hetgeen voor dit verslag te ver zou voeren. Een kwestie die voortdurend terugkomt is die van eventuele schade. Enkele commentatoren zeiden: 'omdat er altijd schade is, is er altijd sprake van een stoornis'. In antwoord op Spitzer & Wakefield, herhaalt Green zijn eigen woorden nog eens: "Vrijwillige seks tussen volwassenen van hetzelfde geslacht betekent nog niet dat er schade wordt toegebracht aan een van de partners ..." en hij voegt er aan toe: De mogelijkheid van schade betekent nog niet dat deze altijd en met zekerheid aanwezig is.

In antwoord op Berlin's commentaar stelt hij: Hij stelt terecht dat pedofilie psychologische belasting en schade met zich mee kan brengen (net zoals heteroseksualiteit en homoseksualiteit dit kunnen, wil ik daar dan aan toevoegen), maar (net zoals bij heteroseksualiteit en homoseksualiteit) gebeurt dit ook noodzakelijkerwijs? Waarom dan iedereen met pedofiele gevoelens voor ziek verklaard?

In antwoord op verschillende commentatoren die Green's nuancering hebben overgenomen dat schade niet altijd aanwezig hoeft te zijn en dat er massa's pedofielen zijn die het bij fantaseren houden, stelt hij kort en krachtig: Geen schade, dan ook geen stoornis ("No harm, no foul"). Hetzelfde zegt hij nog eens in andere woorden, hierbij ingaand op de transculturele argumentatie: Als een samenleving bepaald gedrag niet veroordeelt, zullen meer mensen dat gedrag vertonen. Het wil er bij mij niet in dat diegenen die dat bepaalde gedrag toch blijven vertonen als de samenleving het veroordeelt, daarom noodzakelijkerwijs geestelijk ziek zouden zijn. Asociaal gedrag mag dan crimineel zijn (hetgeen vaak het geval is), maar het hoeft daarom nog geen geestelijke stoornis te zijn (vaak is het dit niet).

Schmidt erkent in zijn reactie dat de macht in een een-op-een verhouding altijd instabiel en dynamisch is en altijd meerdere dimensies kent. Hij verwijst naar de commentaren van Ng, Okami en Rind, die "betogen dat we ons alleen druk maken om een gebrek aan instemming als het om seks gaat; zij zien dit [terecht] als een ideologisch bepaalde reactie. Beide argumenten kunnen niet goed weerlegd worden. Okami en Rind hebben hier zonder meer gelijk in, maar zij maken niet duidelijk of zij met hun argument ook bedoelen te zeggen dat seksuele interactie tussen volwassenen en kinderen geen specifieke kenmerken heeft [die die drukte wel zouden rechtvaardigen]. [..Z]ij draaien om de centrale vraag van het hele debat over pedofilie heen: hebben seksuele verhoudingen tussen volwassenen en kinderen specifieke kenmerken?"

Voor Schmidt is dit de centrale vraag. Hij is niet overtuigd door Rind's vijf gevallen; hij ziet deze als "uitzonderingen op de regel" en om een algemene conclusie te trekken uit deze vijf gevallen vindt "adembenemend simplistisch en naïef". Schmidt kan zich vinden in de commentatoren die het bestaan van transculturele varianten als argument verwerpen. "Het volk van Sambia kan ons hier niet verder brengen." De transculturele argumentatie zelf kan hij dus niet delen, maar hij spreekt wel zijn waardering uit voor de bijdragen daaraan: "Zij zaaien twijfel bij stellingnamen die in de Westerse maatschappij als vanzelfsprekend gelden; zij houden de discussie open en geven hiermee een richting aan die te weinig wordt ingegaan heden ten dage: eerlijkheid tegenover pedofielen. Hiermee tonen zij een bewonderenswaardige moed."

De verslaggever kijkt nog even terug

Het was een goed initiatief om dit themanummer uit te brengen. Niemand kon eenstemmigheid verwachten, maar we zagen in elk geval wel redelijk denken en beleefd uitwisselen van rationele argumenten en een discussie gebaseerd op feiten. Zo zagen we dat genuanceerd denken wel degelijk mogelijk is. We hebben dit wel anders zien gebeuren, maar zo kan het dus ook. Een doorbraak ik het denken? Of op zijn minst in de manier van discussiëren? De hoofdpunten waar het debat om draait waren - en blijven dus:

  • Het onderscheiden van de verschillende discoursen;
  • Het onderscheiden van de rijke variëteit aan manieren van doen van mensen met pedofiele gevoelens;
  • De kwestie van de mogelijke schade, in het bijzonder of deze al dan niet onvermijdelijk is;
  • De vraag of een afwijking van het gemiddelde ook altijd als een stoornis gezien moet worden; en
  • De geldigheid van de transculturele argumentatie.


bron: Artikel 'Een doorbraak in het denken? - Is pedofilie een ziekte?' door Dr. Frans Gieles; Vertaald uit: Ipce Newsletter E15, March 2003; OK Magazine, nr. 86; augustus 2003