Jan Hanlo, de Vijftiger die kind wilde blijven

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: John Stefan

1

Jan Hanlo is een van de weinige Nederlandse dichters die bekend staan om hun pedofiele geaardheid. Hij werd op 29 mei 1912 geboren in Bandoeng en ging met zijn moeder mee naar Nederland, toen hij 1 jaar oud was. In het Brabantse Deurne bracht hij zijn jeugdjaren door. Zijn vader stamde uit een geslacht van rechters en de voorvaderen van zijn moeder waren medici. Het huwelijk tussen zijn ouders was gearrangeerd en hield niet lang stand. In 1914 ging Jans vader ergens anders wonen. Na diverse lijmpogingen werd in 1923 de scheiding van tafel en bed uitgesproken. Jan bleef bij zijn moeder en haar ouders wonen. Hij noemde zijn moeder Mai en was zeer aan haar gehecht. Tot zijn 19de liet ze hem bij zich in bed slapen.

Hanlo kreeg een katholieke opvoeding. Zijn vriendje Frans Ketelaars vond dat hij een verwend en af en toe vervelend kereltje was. Jan kreeg ontzettend veel speelgoed, maar toch verveelde hij zich vaak. Dan besloot men hem naar muziekles te sturen en zo leerde hij steeds weer andere muziekinstrumenten bespelen. In Deurne woonden tal van bekende schilders en schrijvers, onder wie Antoon Coolen (Dorp aan de rivier), Toon Kortooms (Help! De dokter verzuipt), Anton van Duinkerken, Aldous Huxley, Stijn Streuvels en Ossop Zadkine. Jan was op school (de hbs) geen bijzonder goede leerling. In 1927 verhuisde hij naar een dorpje bij Valkenburg, Houthem. Op zijn vijftiende nam hij zich nog steeds, net als Peter Pan, voor om kind te blijven, een jongen die zonder bijbedoelingen en onvoorwaardelijk van zijn moeder hield. Het ontbrak hem aan een mannelijk rolmodel. Hij werd vaak gepest om zijn rode haar en vond dat hij geen mooi lichaam had. Hij was veel te mager. Op sommige foto's lijkt hij op een meisje en er is ook een foto waarop hij als meisje is verkleed. Ook het feit dat zijn ouders niet meer bij elkaar waren zat hem dwars.

In 1930 schreef hij een paar opstellen, waar hij goede cijfers voor kreeg, en ook een aantal gedichten. Hij ontwikkelde een voorliefde voor Ligakoeken, die hij tot aan zijn dood zou blijven eten, omdat ze hem aan zijn kinderjaren herinnerden. Hij werd ook een hypochonder met smetvrees en andere eigenaardigheden. Leeftijdgenoten vond hem excentriek en zielig. Op zijn negentiende haalde hij zijn hbs-B-diploma en kocht hij zijn eerste motor. Rond zijn zestiende had hij al eens een opstel geschreven over een motortochtje dat hij had gemaakt. Jan hoefde niet in militaire dienst en ging op kosten van zijn oom Louis kunstgeschiedenis en psychologie studeren in Utrecht, waar hij vanaf december 1931 op kamers ging wonen. Op 6 oktober 1932 keerde hij weer terug naar Houthem.

Thuis vond hij de schoonheid weer terug die met het goede, het katholieke, te maken had, en las hij o.a. het literaire tijdschrift De Gemeenschap. Ook begon hij zich te interesseren voor jazzmuziek, een uiting van kunstenaars die volgens hem het spontane, het kinderlijke en het gedurfde hoog in hun vaandel hadden staan. Hij had de ambitie om kustcriticus te worden. Met de filosoof Jacques Martin deelde hij de opvatting dat kunst geen opzet, geen tendens mag hebben. Hanlo was in 1932 lid geworden van de jongerenvereniging R-K Bond Jong Limburg, waarvoor hij enkele lezingen zou houden, o.a. over het Katholiek Filmfront op 27 juni 1933. Hij was enthousiast geworden over film, toen hij Rin Tin Tin de Speurder had gezien, en wilde in Valkenburg een afdeling van het Katholiek Filmfront oprichten. Doel van deze organisatie was het maken van ethisch en esthetisch verantwoorde films om zo het katholieke geloof te verbreiden. Voor Hanlo was het Katholiek Filmfront, dat het tijdschrift Filmfront uitbracht, een middel om zijn ambitie als journalist en kunstcriticus te verwezenlijken. In januari 1933 was hij correspondent van het tijdschrift Jong Limburggeworden, waarin hij ook over film als kunst filosofeerde en oproepen deed om lid te worden van het Katholiek Filmfront. Op 26 januari 1934 werd de afdeling Valkenburg van het K.F. opgericht en een week later werd de eerste filmavond gehouden met de komedie If I had a million van Ernst Lubitsch als hoofdfilm. Deze eerste filmavond werd een fiasco, omdat de filmprojector het begaf, maar dat werd opgelost door het inschakelen van een professioneel filmverhuurbedrijf. Daarna werden er nog regelmatig films vertoond, o.a. Het Wonder der Kinderziel, een film die Hanlo aansprak, omdat hij toen terugverlangde naar zijn kindertijd als lost paradise.

Hij volgde een paar maanden een mo-opleiding Engels en ging op 9 augustus 1934 met de boot naar Engeland. Zijn belangstelling voor de katholieke film had plaatsgemaakt voor de hot jazz. Hij wilde een afdeling oprichten van de Nederlandsche Hot Club (NHC). Zelf was hij een verwoed danser geworden en hij vertelde aan kennissen dat hij van zijn Afrikaanse grammofoonplaten in trance raakte. De jazz ervaarde hij als een geweldige bevrijding en zag hij als een expressiemiddel. Hij was verliefd geraakt op zijn medestudente Agnes de Roover en zij op hem. Maar later zou zij met een andere man trouwen.

In Londen nam hij zijn intrek in een pension samen met twee Nederlandse jongens en een Duitser, die ook de taal wilden leren. Jan ging vaak naar een bekende jazzclub, waar ook zijn grote idool Louis Armstrong kwam als hij in Londen was. Over zijn bezoeken schreef hij in het blad De Jazzwereld. Hanlo voelde zich erg thuis tussen de studenten, arbeiders en coloured people die de club bezochten. Negers zag hij als pure, onbedorven mensen en het was juist dat pure, dat ware, waarnaar hij steeds op zoek was. Op 10 september 1934 was hij weer terug in Oostende. In 1935 stopte hij met zijn activiteiten voor De Jazzwereld, Jong Limburg en het Katholieke Filmfront. Een Valkenburgse afdeling van de NHC is er nooit gekomen. Later zou hij veel van films van o.a. Laurel en Hardy en Jacques Tati gaan houden.

2

Hanlo was al heel jong geïnteresseerd in de Engelse taal. Via de radio raakte hij vertrouwd met de toon ervan. Zijn bemoeienissen met film en jazz wakkerden zijn belangsteling voor zijn studie Engels aan. Vlak voor zijn examen in 1936 ging hij nog een paar maanden naar Londen, waar hij dancings, concerten en de bioscoop bezocht, meccano speelde met het leuke, 10-jarige zoontje van zijn kostvrouw en zelfs begon te schilderen. Als (voormalig) medewerker van De Jazzwereld kreeg hij gratis toegang tot de shim sham club waar hij in contact kwam met negers.

Eind maart dat jaar overleed zijn grootmoeder en verhuisde hij met zijn moeder naar een kleiner huis in dezelfde straat. In zijn brieven aan haar had hij geen melding gemaakt van zijn verloving met de Engelse Mary Matthews, zestien jaar en au pair geworden in Eindhoven. Haar vader was net overleden en om geld te verdienen èn dicht bij Jan te zijn, wilde ze dat baantje doen, totdat ze op haar achttiende met de verpleegstersopleiding zou kunnen beginnen. Vanwege de 'verderfelijke' invloed van Jan bracht de deftige familie het meisje onder bij kennissen in Groningen. Uit haar brieven blijkt dat ze hopeloos verliefd was op de volgens haar 'verwaande en irritante' jongen.

In 1937 schreef ze over Jans terughoudendheid om haar te kussen, hetgeen ze uitlegde als 'echte liefde'. Maar Jan maakte een psychoanalyse van hun relatie en concludeerde dat het beter voor haar was hem niet meer te ontmoeten. Vanwege zijn achterdochtige houding - hij was bang dat anderen Mary's brieven zouden lezen - heeft Hanlo er veel weggegooid. Mary bleef vaak bij Jan en zijn moeder logeren. Hij nam haar mee achterop de motor. In 1938 werd Mary vanwege de oorlogsdreiging naar huis gestuurd en in 1939 bracht ze nog een vakantie door in Valkenburg. Achteraf vertelde ze, dat ze altijd had gedacht dat Jan homoseksueel was, ook al omdat hij had gezegd dat hij 'a dried up volcano' was. In juni 1940, toen ze weer in Valkenburg was, was ze zwanger en het gerucht ging dat Hanlo een kind had verwekt. Maar ze was sinds oktober '39 getrouwd. In 1947 hebben ze elkaar nog één keer ontmoet in Amsterdam en kregen toen ruzie. Door zijn ontmoeting met Mary was Hanlo in een identiteitscrisis over zijn seksuele geaardheid geraakt. Uit de verhalen van zijn jeugdvriendin Marietje Pinckers blijkt dat Hanlo eind jaren dertig een op geloof en seksualiteit gefixeerde jongeman was. Ze was er een keer getuige van dat hij staande voor een Mariabeeldje een masturbatiescène opvoerde, toen hij dronken was (Jan had een drankprobleem), iets waarvoor hij de volgende ochtend waarschijnlijk zijn excuses is gaan aanbieden.

Begin januari 1938 schreef hij in zijn agenda, dat hij als goed voornemen zijn eigen wil wilde vormen, maar drie weken later constateerde hij dat er niet veel veranderd was. 'Ik voel me dan een soort levend lijk, en ik val steeds weer terug in dezelfde zonden waardoor ik mezelf en anderen schaad, beschadig. Gelukkig heb ik wel een goede engelbewaarder.' Diezelfde avond ging hij op de motor naar een feestje van zijn oom Louis in Heerlen. In Valkenburg werd die avond Pieter Al (43), ontvanger der directe belastingen, tot voorzitter van een nieuwe vereniging van middenstanders gekozen. Hij was vader van drie kinderen. Hij dronk een paar glaasjes en ging laat in de avond lopend terug naar huis. Omdat het voetpad onbegaanbaar was door de regen, ging hij op het wegdek lopen. Op een donker gedeelte van de Houthemerweg werd hij aangereden door de motor van Jan Hanlo die hem van achteren raakte, waardoor Al zwaargewond op de grond viel. In het ziekenhuis raakte hij in coma. Op 18 februari overleed hij zonder bij bewustzijn te zijn gekomen. Jan moest voor de rechtbank verschijnen, omdat hij werd aangeklaagd wegens schuld aan het langdurig ziek zijn van Al. Er was geconstateerd dat hij die avond nuchter was geweest, maar wel werd vastgesteld dat hij roekeloos en onvoorzichtig had gereden. Hij werd strafbaar gesteld en veroordeeld tot een geldboete van vijftig gulden of een maand hechtenis. Jan heeft de vrouw van Pieter Al op zijn knieën om vergiffenis gevraagd. Hij vond het heel erg voor de kinderen. Ze zei: "Hou op, mijn man is dood." Op haar honderdste, in 1995, zou ze nog zeggen: "Jan Hanlo is een moordenaar." Het ongeluk heeft Hanlo zwaar aangegrepen en zijn geweten bleef hem parten spelen.

3

Tijdens de oorlogsjaren trok Hanlo veel op met zijn studiegenoot Frits Bernard (voor de lezers van OK geen onbekende). Jans lustgevoelens voor jongetjes leidden toen tot een ondraaglijke morele last en Bernard had hem ervan proberen te overtuigen dat na de dood en voor de geboorte het absolute niets heerste. Hoewel Jan zich als katholiek niet bij deze gedachte wilde neerleggen, was dat absolute niets voor hem wel de enige ontsnapping uit die morele last. In die tijd had Jan zijn baard laten groeien en werd hij op straat soms uitgemaakt voor Christus. Met Bernard, die hij Frico noemde, discussieerde hij eindeloos over de vrije wil. 'Wat is leven?' en 'Wat is wil?' vroeg hij zich af. Als de vrije wil overeenkwam met die van God, was er dan nog wel sprake van een eigen wil? Hij zag het als de wil van God dat hij slaagde voor zijn examen mo-A, waarvoor hij zich maar matig had voorbereid.

Vanaf 1940 ging Hanlo in Amsterdam wonen, op de bovenste verdieping van hotel De Rijk, waar hij een kamer met een platje huurde. Hij was opnieuw geïnteresseerd geraakt in de psychologie. Op het Psychologisch Labaratorium dat onder hoede stond van Wilhelmina Bladergroen, de latere hoogleraar in de kinderpedagogiek, verdiende hij een centje bij met het assisteren bij tests met spastische kinderen en adolescenten. In 1942 begon Hanlo met zijn studie psychologie. De grond in Valkenburg was hem te heet onder de voeten geworden vanwege het geroddel over zijn openbare dronkenschappen, het motorongeluk en zijn wat al te intieme contacten met jongens. Jan zei zelf, dat hij dronk om ervan te leren, om zichzelf te observeren. Wat hij óók bij zichzelf observeerde, was dat hij zich in Amsterdam doodongelukkig voelde. Ook miste hij zijn vader die tijdens de oorlog in Arnhem woonde. Ze bleven elkaar schrijven, maar het was geen erg opbouwende correspondentie.

Op een mooie dag las Hanlo, staande op zijn balkon, enkele gedichten over jongens voor aan Frico, die zelf geen problemen had met zijn pedofiele gevoelens. Hanlo vond dat het houden van jonge jongens ontoelaatbaar was voor een goed katholiek en dat de hele maatschappij seksloos moest zijn. Pedofilie, waar toen een zwaar taboe op rustte, gold als een afwijking die in ieder geval medisch behandeld diende te worden. Tijdens de oorlogsjaren waren homoseksualiteit en pedofilie bij wet verboden. Hanlo was niet alleen een notoire probleemdrinker, maar ook verslaafd aan het roken. Hij dichtte niet meer en zijn studie stagneerde. Frico maakte zich daar zorgen over. Op 6 februari 1943 werd er op de universiteit een razzia gehouden, waarbij grote aantallen mannelijke studenten werden opgepakt. De aanleiding was de aanslag een dag eerder op luitenant-generaal Seyffardt. Het systeem waarmee de studenten elkaar berichten doorgaven, functioneerde echter goed, zodat het aantal slachtoffers tot een minimum kon worden beperkt. Ook Jan en Frico ontkwamen en doken tien dagen onder in een Dominicaner klooster. Omdat er geen colleges meer werden gegeven, vertrok Jan naar Valkenburg. Hij had in het klooster een artikel geschreven over het oedipuscomplex, waarin hij onder meer stelde dat de moeder bij de geboorte als het ware ook geestelijk afstand behoort te doen van het kind. Hij zag een dramatische parallel tussen de liefde van moeder en kind en die tussen hemzelf en de jongetjes waar hij verliefd op raakte: altijd was er een vervluchtende passie omdat het kind geen kind bleef.

Frico en Hanlo behoorden tot de 80 tot 90% van de Nederlandse studenten die weigerden de loyaliteitsverklaring te tekenen waarin werd gevraagd zich aan de Duitse autoriteiten te conformeren. Als straf moesten ze zich aanmelden bij de Arbeitseinsatz, anders zou er wat met hen of met hun familie gebeuren. Hanlo meldde zich aan. Op 7 mei arriveerde hij in kamp Erika in Ommen. In de brief die hij voor zijn vertrek naar Duitsland aan zijn moeder schreef, sprak hij haar moed in. Ook Frico werd naar Duitsland gestuurd; hij ging naar Hannover, Hanlo naar Berlijn. De studenten filologie en psychologie werden ieder in aparte kampen ondergebracht. Jan kwam in contact met de tien jaar jongere psychologiestudent Albert Jan Govers, die uit Utrecht kwam en van half Surinaamse afkomst was. Ze sloten vriendschap en bleken allebei van jazzmuziek te houden. Hanlo zei dat hij zich tot het Surinaamse uiterlijk van Govers voelde aangetrokken, omdat hij van negers hield. Hij wees de suggestie van Govers dat zijn remmingen op impotentie duidden, van de hand en zei dat hij biseksueel was, zowel sadistisch als masochistisch.

Hanlo moest in een fabriek in Spandau, ten noordwesten van Berlijn, gaan werken. Eind 1943 vielen er veel slachtoffers onder de dwangarbeiders als gevolg van de heftige bombardementen. Een werkweek telde 54 uur. De arbeiders sliepen in barakken en mochten 's avonds de stad ingaan. Katholieke organisaties hielden lezingen voor de dwangarbeiders. Ook werden er voetbaltoernooien georganiseerd. In het blad Van Honk, dat door de Nederlandse dwangarbeiders werd gemaakt, las Jan een verslag over de ongeregeldheden onder supporters na een voetbalwedstrijd. In het kamp distantieerde hij zich van 'het geouwehoer' van de anderen. De arbeiders onder wie hij werkte vond hij beste mensen. Hij schreef regelmatig brieven aan zijn moeder, waarin hij haar vertelde wat zij naar hem toe moest sturen aan etenswaar of kleren. Toen hij een zweer kreeg aan de twaalfvingerige darm, gaven enkele artsen opdracht tot terugzending naar Nederland. Hanlo nam afscheid van Govers die hij toezegde te zullen bemiddelen bij zijn vriendin met wie Govers een vastgelopen relatie had, en kwam in juli 1943 in Valkenburg aan. Een maand later werd hij weer opgepakt vanwege openbare dronkenschap, voortkomende uit zijn depressies. Hij zag zichzelf als een 'transparante man', van wie iedereen de gedachten kon lezen. Hij schreef aan Govers dat hij weer bij Bladergroen ging werken die inmiddels een internaat voor moeilijk opvoedbare kinderen had. Jan werd aangesteld als huiswerkbegeleider, onder meer voor jongens die woordblind waren of stotterden. Met twee van hen, Guus en Huib, voerde hij lange persoonlijke gesprekken. In die tijd schreef hij het gedicht 'Gallant Boy'.

Gallant boy
Gallant breast
Feet and forehead
And all the rest
Gallant boy
Gallant breast
Of all names gallant
Fits you best


4

Vooral in Amsterdam was in de jaren dertig een subcultuur ontstaan van mannen die op zoek waren naar tules, mooie jongens uit het volk die misschien wel in waren voor een avontuurtje. Deze subcultuur bleef tijdens de oorlog bestaan. Er kwamen zelfs diverse homokroegen bij. Uit een tijdens de oorlog geschreven brief van Mai blijkt, dat hun huisvriend kapelaan Wintgens Hanlo had ingewijd in de homoseksualiteit. Jan heeft haar altijd openhartig over zijn liefdesleven geschreven, de ene keer over een jongen die Johnny heette en dan weer over andere jongens. Op het adres van zijn moeder kreeg Hanlo bedankbriefjes van ouders van wie de kinderen met goede rapporten waren overgegaan. Hij raakte geobsedeerd door de puurheid van zijn pupillen. Hij werd verliefd op ze en om de situatie in de hand te houden bezocht hij 's avonds vaak homobars.

Jan had veel steun aan zijn geloof en wilde Govers tot het katholicisme brengen. Ze hadden diepgravende gesprekken met elkaar, maar nooit over pedofilie. Govers had het inmiddels uitgemaakt met zijn verloofde en stelde zich vierkant op tegen het katholieke geloof. Hanlo was in 1944 zo verkikkerd op Guus dat hij niet meer voor zichzelf instond. Weggaan bij Bladergroen wilde hij niet. Voor Guus schreef hij het gedicht 'Dag en nacht'.

Dag en nacht

's nachts wanneer men slaapt
dag en nacht
denk ik aan je

ik weet niet of ik je nog ken
en mijn verlangen
doorgrond ik niet meer
maar dag en nacht
denk ik aan je


Govers kwam in augustus bij Jan en zijn moeder logeren en bleek opeens ook gedichten te hebben geschreven. Waarop Jan zijn eigen gedichten aan hem liet lezen. Het contact met Govers, dat steeds stroever werd, zou nog tot 1952 duren. Weer in Amsterdam pikte Hanlo soms een jongen op die hem op zijn kroegentocht kon vergezellen. Hij huurde een kamer bij de familie Bliemer in de Tweede Helmersstraat. Omdat de geallieerden in september al in het zuiden waren, kon hij niet naar Valkenburg. Hij stuurde zijn gedichten naar De Gids, maar redacteur Anton van Duinkerken stuurde ze weer terug. Jan werd weer tijdens een razzia opgepakt en op de trein naar Duitsland gezet. Maar nog voordat de trein vertrok, kon hij uit een raampje ontsnappen en rustig wegwandelen. Bij Bladergroen was hij ontslagen vanwege al te intieme omgang met een paar leerlingen, maar hij mocht wel onderduiken in het instituut. Ze vroegen een keer of hij de wacht wilde houden op de jongensslaapzaal. De jongens begonnen met Jan te sollen en verstopten een paardendeken onder een matras 'om Jan te straffen voor zijn kinderachtigheid'. Daarop ging hij huilend naar beneden. Mai kreeg allerlei etenswaar en sigaretten van de Amerikaanse soldaten die zij voor Jan opspaarde. Eind mei 1945 kwam hij aan in Valkenburg. Zijn moeder was intussen straatarm geworden, omdat zijn vader de toelage aan haar had gestopt. Hij vertelde haar dat hij pedofiel was. Ze verklaarde deze geaardheid uit het feit dat hij naar het ongerepte en het reine zocht. Hanlo schreef in die tijd het gedicht 'Johnny'.

Johnny

Johnny iets gloeit in mijn borst
Zou het de liefde de oude liefde zijn
Voor jou de oude liefde zijn Johnny
Johnny iets gaat er door mijn hoofd
Iets gaat er door mij heen
Een molenwiek een zwaard
Zou het de liefde zijn de oude liefde zijn Johnny
Voor jou de oude liefde zijn?


5

Hoe minder Hanlo met zijn pedofiele gevoelens overweg kon, hoe meer energie hij opbracht voor zijn dichterschap. Vanaf de lente van 1946 begon hij verwoede pogingen te doen om als dichter te debuteren. Uitgevers stuurden zijn werk echter steeds terug, omdat poëziebundels slecht verkochten in die tijd. Jan was sinds april 1945 leraar Engelse handelscorrespondentie bij Schoevers. Hij debuteerde in 1946 met zijn gedicht 'Illusions' in De Koerier, het jongerenblad voor potentiële Schoeversleerlingen. Als medewerker aan dit tijdschrift was ook Ernst Groenevelt verbonden, eveneens een pedofiele dichter die halverwege de jaren twintig - hij was toen rond de 38 - vanwege seksuele contacten met minderjarige jongens in de gevangenis was beland. Hij droeg na de oorlog veel van zijn literaire werk voor op COC-avonden.

Hanlo raakte bevriend met de organist Jan Slot, toen in de zestig en directeur van een instelling die het geestelijk welzijn van blinden en halfblinden bevorderde. Jan nam zijn vader, die in Amsterdam was komen wonen, mee naar de dienst waar Slot speelde, en ook zijn moeder maakte kennis met hem en vond hem sympathiek. Slot werd een vaderfiguur voor Hanlo die intiem, maar soms ook streng met hem sprak, vooral over zijn drankgebruik. Pedofilie moest volgens Slot met het 'zedelijk snoeimes' aangepakt worden en 'behoefde de verzorging van den Tuinman'. 'Streelende handjes etc. thuishouden!' adviseerde hij Jan onder meer. In 1961 overleed hij.

Adriaan Morriën, redactiesecretaris van het literaire tijdschrift Criterium, was zeer te spreken over Hanlo's gedichten. Hij liet ze lezen aan W.F. Hermans, die het onmiddellijk met hem eens was. In het januarinummer van 1947 verschenen drie gedichten van Hanlo. Hij gaf eens in de week privéles aan een jongen van veertien jaar, voor de halve prijs, omdat hij het prettig vond om in zijn gezelschap te zijn. Hij vroeg de jongen om hem tijdens de les te blijven aankijken, om hem te helpen zijn blik op iets te kunnen fixeren. Door het fixeren wilde Jan liefde en seksualiteit niet meer voelen en leek het meer een kwestie van bezweren. De jongen deed het en het hielp. Maar het staren werd dwangmatig en Jan keek niet meer alleen naar jongens op wie hij verliefd was, maar fixeerde met zijn ogen om de macht over het seksuele te proeven. De seksuele drift werd omgezet in machtsdrift, maar desondanks werd Hanlo beroofd van f 350,- door een schoffie dat hij voor een nacht had meegenomen naar zijn kamer.

Zijn denken werd beheerst door waanvoorstellingen. Tot 's morgens vier of vijf uur zat hij gedichten te schrijven over o.a. het probleem van de vrije wil en over wat hij aan schoons had gezien. Op straat kreeg hij soms hevige angstaanvallen. Omdat hij dacht dat God iets van hem verlangde, begon hij met een rozenkrans in zijn hand rond te lopen. Na een sprong van driehoog uit het raam werd Hanlo op 2 mei vanwege een acute psychose opgenomen in de Valeriuskliniek in Amsterdam. Zijn periode als psychiatrisch patiënt beschreef hij in zijn boek Zonder geluk valt niemand van het dak, op een lichtvoetige, zelfs humoristische toon. Omdat hij zijn ogen probeerde uit te steken, kwam hij eerst in een dwangbuis te zitten. Daarna kwam hij op een zaal terecht, waar ook de zeventienjarige Johan lag. Jan raakte niet uitgekeken op de voor hem aantrekkelijke jongen 'met de slangenogen', aan wie hij het gedicht 'Aan J.' opdroeg.

Aan J.

Weet je nog dat wij eens samen met dammen
de langzame tijd probeerden te korten?
Ik zag dat je ogen zo groot, geheimzinnig
en vreemd waren - schone, zeer schone
slangenogen.
Hoe fijn het omlijstende lid, - heel even,
puntvormig, naar boven gebogen, gelijk
inderdaad de contour van amandels.
Je rustig genegen hoofd en je arm,
waarin de beweging, wanneer je een zet deed,
plotseling welde. - Je won het,
maar toen je mijn dam en de rest van mijn stenen
op 't eind van het spel met één slag moest slaan,
toen wilde je niet - je wílde niet winnen? -
Je aarzelde en wachtte met slaan tot ik zei: 'Je
móet slaan' - en 'k deed het toen zelf maar voor je.

Nu zie ik je zwijgzame mond en je ogen;
de smalle, donkere, mos-bruine iris
om de grote, zwarte pupillen.


Jan sprong eens op Johans bed en liet zich met zijn volle lengte op hem neervallen, terwijl hij zijn armen op zijn kussen om Johans hoofd sloeg. Deze keek eventjes verschrikt. Jan keek hem ernstig en niet onvriendelijk aan. "Wees maar niet bang!" zei Johan. Toen ze weer een keer naast elkaar op Jans bed zaten te tekenen, moest Johan van de broeder naar zijn eigen bed.

Op 7 augustus 1947 werd hij overgeplaatst naar de katholieke psychiatrische inrichting Sint-Willibrordusstichting voor mannelijke zenuw- en zielsziekten te Heiloo. Daar werd de diagnose paranoïde schizofrenie gesteld. Zijn familie had een rekwest tot overplaatsing ingediend. De Sint-Willibrordus stond bekend om zijn rigoureuze aanpak van seksuele afwijkingen. Omdat hij tot twee keer toe ontsnapte, mocht hij een tijd geen bezoek ontvangen. In zijn dossier werd aangetekend dat hij regelmatig onaneerde en zich seksueel geprikkeld voelde door jongens, vrouwen en meisjes. Hij moest een zware insulinekuur volgen, waar hij erg onder leed. Op zaterdagmiddag kreeg hij bezoek van de elf jaar oudere Jeanne Beekman die hij van Schoevers kende en met wie hij een vertrouwelijke relatie had. Ze was verliefd op hem, maar hij niet op haar. In 1957 trouwde ze met een andere man. De liefde voor jongens overtrof bij Jan alle andere emoties.

Eind oktober 1947 kwam er voor het eerst vooruitgang in Jans toestand. De kuur werd stopgezet. Een manier om homoseksuelen te 'genezen' was toen door hen te castreren. Sint-Willibrordus was een van de instellingen die de meeste castraties van Nederland uitvoerde, zowel bij delinquenten als niet-delinquenten. Er zouden tot 1969 castraties worden uitgevoerd bij homo's en pedo's, ook al hadden ze hun gevoelens niet in praktijk gebracht. De gevolgen van een castratie waren dat het hormonenstelsel in de war raakte en dat masturberen niet meer mogelijk was, althans met een zaadlozing als gevolg. Het 'zedelijk snoeimes' werd bij Hanlo een castratiemes. Hij had nu eindelijk 'boete kunnen doen' voor zijn seksuele gevoelens voor jongens. Twee dagen voor Kerstmis 1947 verliet hij de inrichting.

6

In de jaren vijftig behoorde Jan Hanlo als dichter tot de experimentelen onder de Vijftigers. Hij was weer in Amsterdam gaan wonen en had zijn baan bij Schoevers teruggekregen. Zijn gedichten verschenen in diverse literaire tijdschriften, maar nog niet in de meest vooraanstaande, De Gids. Bij uitgeverijen ving hij steeds bot. In 1949 zocht hij contact met de avant garde-dichter Gerrit Kouwenaar die Hanlo echter niet als een experimentele Cobra-kunstenaar zag. Aan zijn moeder schreef Jan over een jongetje van dertien jaar of jonger dat in een café met zijn moeder naar hem toekwam, omdat hij met geen van de meisjes wilde dansen, 'maar met mij zou hij wel willen.' Hij begon ook over Jos, het zesjarige zoontje van zijn hospita, te schrijven. Jan nam hem en zijn vijfjarige zusje vaak mee naar Artis en op logeerpartijen naar Valkenburg. Hij gaf Jos Engelse les en las Donald Duck met de kinderen. Hubert, hun vader, was jaloers, omdat Jan meer met hen omging dan met hem. Maar Jan was te verliefd op Josje om zich door Hubert te laten ontnuchteren. Op 19 januari 1950 schreef hij het gedicht 'Jossie'.

Jossie

Jossie lief Jossie. Klein Jossie. Goed Jossie.
Goed lijf Jossie. Goed zicht. Goed ziel, denk.
Weet niet goed ziel Jossie. Ken niet goed ziel Jossie.
Ziel Jossie. Goed Jossie is goed ziel Jossie misschien.
Weet niet goed ziel Jossie. Ken niet.
Oud Jossie. Weet niet oud Jossie. Ken niet oud Jossie.
Ken niet oud ziel Jossie.
Oud ziel Jossie. Jong ziel Jossie. Eén ziel Jossie.
Of ziel ánders wordt Jossie? Ziel wórdt Jossie?
Ik ziel ik. Ik ziel jong ziel Jossie.
Ik ziel ik? Ik ziel jong ziel. Ik ziel oud ziel.
Ik ziel weet niet oud ziel ik.

Ik ziel oud ziel weet niet oud ziel Jossie.
Weet niet ik ziel Jossie.
Weet niet ik ziel Jossie.
Ik ziel jong ziel. Ik ziel niet gek ziel.
Ik ziel soms ziel gek ziel. Grap ziel.
Weet niet grap ziel. Weet niet soms ziel.
Weet niet soms ziel. Grap ziel.
Weet niet. Soms ziel grap ziel.
Papier ziel.


Hanlo leidde een ongeregeld leven en dronk veel. Tegen Josjes moeder had hij al verteld dat hij op jongens viel, maar ze vertrouwde hem. Bernard Hanlo, die een zwerver was geworden, stierf in 1951. Al zijn geld liet hij aan Jan na. Josje was van zijn kant ook dol op Jan. Toen deze verhuisde naar een ander adres, kwam Jos hem vaak opzoeken, meestal alleen, soms met vriendjes. Dan speelde hij met een meccanodoos en mocht Jan hem zoenen. In 1950 had Jan via Rudy Kousbroek en Remco Campert aansluiting gezocht bij de Cobra-groep die de zgn. Dada-poëzie schreef, en publiceerde hij gedichten in het blad Blurb van Simon Vinkenoog, die zich tot Jans genoegdoening afzette tegen het politiek engagement van de experimentelen. Dat jaar werd Hanlo's poëzie tesamen met dat van enkele andere dichters voor het eerst in boekvorm uitgegeven door Otto van Loo onder de titel Zes Minnaars. Ook verscheen er een gedicht van Jan in het Cobra-orgaan Braak.

In december werd er door van Loo een literaire avond georganiseerd, waarop Hanlo zijn klankdicht 'Oote boe' niet mocht voorlezen. Het was ook niet in Braak opgenomen. Maar toen Hanlo's vriend Paul Haimon diezelfde avond toestemming vroeg om het voor te lezen, kon van Loo niet weigeren. Jan Hanlo vond drie kenmerken essentieel voor goede gedichten:
er mocht geen retoriek in zitten;
humor kenmerkte ware poëzie;
echtheid, te herkennen aan het streven naar opheffing tussen het onderbewuste en het bewuste.

Hanlo's gedichten verschenen in de bloemlezing 'atonaal', samen met die van tien andere jonge dichters. Tijdschriftredacteur H.A. Gomperts vond dat Jan meer humor had dan de andere tien samen. Maar Simon Vinkenoog vond Jan te provinciaal en hij weigerde 'Oote' in Blurb te plaatsen. In 1952 werd het wel door het tijdschrift Roeping gepubliceerd, hoewel redacteur Michel van der Plas daartegen was. Als kunstredacteur van Elseviers Weekblad plaatste deze het wel in zijn eigen orgaan met de vraag erbij of het wel een gedicht was. Op 22 april 1952 werd het eerste deel van 'Oote' in de Eerste Kamer voorgelezen door VVD-Kamerlid Wendelaar n.a.v. zijn vragen over het subsidiebeleid t.a.v. Nederlandse tijdschriften. Hanlo vond alle tumult rond zijn gedicht prachtig. Er kwamen veel reacties op de publicatie van 'Oote', waarvan hij sommige zelf beantwoordde. Dit zou nog jaren doorgaan.

Jan Hanlo was nu op slag een beroemde dichter. Hij werd uitgenodigd om zijn gedicht voor de radio voor te lezen, studenten vroegen hem voor lezingen, en theatermakers wilden 'Oote' op het toneel brengen. Toch werd hij nog steeds door de Vijftigers op afstand gehouden. Maar Jan begon zich steeds beter te voelen in zijn rol als betrekkelijke buitenstaander. Toen zijn gedichtenbundel The Varnished - Het Geverniste werd gepubliceerd, wist Hanlo dat het (voorlopig) afgelopen was met gedichten schrijven. Hij stak zijn energie in het beheer van zijn kleine oeuvre en het verdedigen van literaire belangen. De Vijftigers zagen hem vaak in café Eijlders. Er kwam een keer heilsoldate collecteren en Jan gaf haar een tientje. "Ik ben stout geweest," zei hij, "ik ben met een jongen meegegaan en daar moet ik nu voor boeten." Zijn gedrag was vaak bizar, vooral als hij veel gedronken had.

In 1957 verscheen Hanlo's tweede bundel Niet Ongelijk, die meer besprekingen kreeg dan de eerste. Tussen Jan en Mai ontstonden steeds meer irritaties, meestal over geloofskwesties. Ze had ook gedreigd hem aan te geven als hij zich aan jongetjes zou vergrijpen. Hij ging altijd perfect gekleed, en om kinderen te lokken zorgde hij altijd postzegels in zijn binnenzak te hebben. Zo kwam hij bij eenvoudige mensen thuis en was als de koning te rijk als hij dan zo'n kind naar bed mocht brengen. Tegen Adriaan Morriën vertelde hij, dat hij regelmatig naar filmmatinees ging om afspraakjes met jongetjes te maken. Op een keer, toen hij met een jongetje liep, vroeg een rechercheur hem of hij homoseksueel was. "Als u denkt, dat ik om die reden met u naar bed wil," zei Hanlo, "ben ik niet homoseksueel." Hij had een netwerk van jongetjes om zich heen. Eén van hen, Roel Kip, kwam in het ziekenhuis te overlijden aan een ongeneeslijke ziekte. Jan had aan zijn ziekbed gezeten. Morriën zag zijn vriend buiten weleens "tikkieloop" met zijn kinderen spelen. Hanlo zag Morriën, die hem stimuleerde om ook proza te schrijven, als een mentor.

Door het vele roken van sigaren en pijpen had Jans moeder longkanker gekregen. Per 1 januari 1958 nam Jan na twaalfeneenhalf jaar leraarschap, ongeveer 3000 privé-lessen en zeventien cursussen ontslag bij Schoevers om bij zijn moeder in Valkenburg te gaan wonen. Twee dagen na haar terugkeer uit Lourdes, waar ze met Jan heen was gegaan, overleed ze. "Je moet altijd veel vertrouwen hebben," waren haar laatste woorden. Ze had nog mee mogen maken dat Jan de Kleine Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam van het jaar 1957 kreeg toegekend. Dat jaar verscheen Hanlo's aan haar opgedragen Verzamelde Gedichten bij Geert van Oorschot, een bundel vol gedichten voor jongetjes.

7

Hanlo ging vanaf begin 1959 samen met het hondje van zijn moeder in het leegstaande portiershuisje wonen van de Volkshogeschool Geerlingshof die tegenover het huis van zijn moeder was gevestigd. De directeur werd meteen door de burgemeester onder druk gezet om 'die pedofiel van het terrein te verwijderen'. Maar de met Hanlo bevriende directeur van Geerlingshof, Fons Erens, weerstond de druk van de burgemeester. Hanlo las op de school voor uit eigen werk en liet zich interviewen door scholieren. Jan voelde zich eenzaam, miste zijn moeder en kreeg reumatische aandoeningen door het vocht in zijn huisje. Ook kon hij niet in Valkenburg anoniem door de straten dwalen om de schoonheid van jongens op zich in te laten werken. Onder zijn matras had hij 's nachts een bijltje paraat om indringers op een afstand te houden. In 1959 kreeg hij de Grote Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam. Dat jaar verscheen het eerste nummer van Barbarber, een tijdschrift in dadaïstische stijl dat aandacht besteedde aan minor poets, onernstige literatuur en onopgesmukt schrijven. Hanlo, over wie door de redactie van het tijdschrift met liefde werd gesproken, was erg blij met het blad, want nu kon hij ergens het proza kwijt waarmee hij al jarenlang experimenteerde. In de redactie van Barbarber zaten o.a. K. Schippers en J. Bernlef, die in Hanlo een mentor zag. Jan waardeerde het gebrek aan 'een soort gewichtigdoenerij' bij hen. Ook Simon Carmiggelt was op het blad geabonneerd. Hij noemde Hanlo 'de enige opiniërende medewerker van het blad', dat in 1971 ophield te bestaan. Aan Kees Lekkerkerker van De Gids, die Hanlo nog kende van het Amsterdamse uitgaanscircuit, vroeg hij om enkele vertalingen van Griekse jongenspoëzie in het tijdschrift te zetten. Maar Lekkerkerker weigerde en vroeg Jan hem geen foto's van blote jongetjes meer op te sturen. Hij was bang dat de politie zijn post open zou maken.

Hanlo besloot begeleider te worden van een schriftelijke cursus gedichten schrijven. Hij ging iedere zondag drie keer naar de mis. Bijna altijd leidde het contact met een jongen tot een broeierige sfeer. Hij was bevriend met de in 1946 geboren Paul Frijns die hij vaak op de motor nam en met de vijftienjarige Harry Koolen uit Maastricht legde hij contact door hem op het station aan te spreken. Hij maakte een foto van de jongen en gaf hem zijn adres. Maar Harry voelde dat 'er iets niet klopte' en belde op of Jan de foto niet gewoon kon opsturen. Op het circuit van Zandvoort had Hanlo omgang met diverse jongetjes. Op 10 juni 1962 streelde hij de vijftienjarige Hubertus Rutte over de borst, terwijl ze in een strandstoel zaten. Jan stuurde de jongen naar zijn ouders om te vertellen wat ze hadden gedaan, omdat hij gewoon eens boete wilde doen voor de vele avontuurtjes die hij had gehad. Op 19 juni werd Hanlo gearresteerd en in De Koepel in Haarlem gevangen gezet. Twee maanden later kwam de zaak voor. De psychiater had Hanlo verminderd toerekenbaar verklaard. Getuige Hubertus verklaarde dat Hanlo hem over een tepel had gestreeld en dat hij diens hand had weggeduwd, toen hij afdaalde naar zijn buik. Vervolgens had Hanlo de jongen op zijn wang gekust en schat gezegd. Toen had Hubertus gezegd dat hij naar huis moest. Hanlo bevestigde dit verhaal en voegde eraan toe dat de jongen had gehuild. Omdat hij hem niet met spanningen wilde opzadelen, gaf hij hem het advies om het aan zijn ouders te vertellen. Hanlo werd veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Hij besloot openlijk uit te komen voor zijn seksuele geaardheid. Hij hunkerde naar seksueel contact met jongens. Iemand die openlijk uitkwam voor zijn pedofiele geaardheid en toch een groot maatschappelijk aanzien genoot, was Eerste Kamerlid Edward Brongersma (geen onbekende voor de lezers van OK). Jan stapte op zijn motor en zocht hem op. Brongersma ontving hem vriendelijk en noteerde later in zijn dagboek: 'Overdreven kuisheid die hij liet steunen op het katholicisme. Openhartig gesprek.'

Hanlo leefde van het handelen in aandelen en effecten en hield zich verre van politieke vraagstukken. Hij was conservatief, maar niet extreem. Hij had een hekel aan televisie. De middelbare scholier en latere student Hans Krol wisselde tussen 1960 en 1968 vierendertig brieven met Hanlo, vaak over problemen van wijsgerige, theologische en psychologische aard. Pas begin 1969 vertelde Jan Hans tijdens een ontmoeting over zijn geaardheid en over zijn wens om naar een ander land te gaan zonder de taboes van de Nederlandse cultuur. Krol raadde hem af om naar Turkije te gaan. Hanlo was helemaal weg van de drie zoontjes van de tuinman van Geerlingshof, vooral van de middelste, Jos. Hij mocht de jongetjes niet in zijn huisje ontvangen, maar wel 's avonds naar bed brengen en voorlezen uit de Donald Duck. Zoals hij bij alle jongetjes die hij kende deed, gaf hij ook hun (vaak dure) geschenken. Ondanks het verbod kwam Jos toch naar het huisje van Jan en kusten ze elkaar. Later vertelde Jos dat Jan bij alles wat ze deden vroeg of hij het goed vond. Hij nam de jongen altijd op schoot. 'Op een keer kwam ik Hanlo's huisje binnen. Hij was naakt. Hij vroeg of ik me ook uit wilde kleden. Ik zag daar geen kwaad in. Dat heb ik gedaan. Ik voelde me rustig en niet bedreigd. Nadat we gestoeid hadden, vroeg hij of hij mijn piemel in zijn mond mocht nemen. Dat wilde ik niet en toen drong hij ook niet langer aan.' Jan vond dat kinderen niet van hun ouders waren, maar dat ook anderen van deze vreugde op aarde mochten genieten.

Ook Ronald Dietz, de latere uitgever van De Grote Lijster, voerde als zestienjarige een uitvoerige correspondentie met Hanlo, die hij consequent met 'u' en 'meneer' aansprak, tot Hanlo's ergernis. Want die wilde een vriendschap met Ronald opbouwen. Toen ze op vakantie in Parijs waren, in augustus 1964, begon Jan in de hotelkamer Ronalds overgang van pols naar hand te prijzen. "Wat gaan je dijen mooi over in je billen," zei hij. Dietz voelde zich ongemakkelijk door Hanlo's opmerkingen. "Wat mij vooral bang maakte was zijn verzoek om mij één keer te mogen kussen. Hij vroeg het zacht en bescheiden, nadat hij op de knieën het Veni Creator Spiritus gebeden had. Maar ik werd bang. Na mijn ruwe, pertinente weigering was er iets mis tussen ons. Ik wilde de volgende dag terug naar Nederland." Drie jaar later wilde Dietz de vriendschap weer herstellen, maar Hanlo weigerde.

8

Jan deed veel aan liefdadigheid. Zo had hij twee Mexicaanse jongetjes geadopteerd, voor wie hij regelmatig geld overmaakte naar een Limburgse pater. Overal waar jongens konden zijn, was Hanlo te vinden: op de racebaan, op de kermis, in het circus en liefst ook in kerken waar jongenskoren zongen. Hij werd steeds onvoorzichtiger in zijn benadering van jongetjes. Regelmatig stond er een boze ouder of politieagent voor de deur, omdat Jan op ongepaste wijze contact had gezocht. Vanwege de vele klachten en het feit dat er op de plek van Jans huisje een bungalow zou worden gebouwd, kreeg hij een brief, waarin per begin 1969 de huur werd opgezegd. Jan protesteerde, maar Erens kon niets voor hem doen.

In september 1968 kwam Jan weer een nacht vast te zitten, omdat hij de elfjarige krantenjongen Aartje Jansen had proberen te kussen. Hanlo verklaarde dat hij de jongen die zondagmorgen niet bewust over zijn blote billen had gestreken en dat hij wel met Aart in bed had gelegen, maar steeds was gaan verliggen om het contact niet te innig te laten worden. 'Het is niet eenvoudig om iemand stevig te omhelzen en toch geen erotisch provocerende houding aan te nemen,' schreef Hanlo aan de officier. 'Vooral wanneer men slechts in pyama, onderbroekje en hemdje gekleed is.' Na enkele gesprekken met de ouders door bemiddeling van Rita Kohnstamm, bestuurslid van het COC, werd de aanklacht tegen Jan ingetrokken.

Marokko was in homoseksuele en pedofiele kringen een favoriet land. Schrijvers als Paul Bowles, André Gide, Jean Genet, Hans Warren, Jef Last en Michel Foucault gingen naar Marokko voor de jongetjes. De huwelijksmoraal was er streng, zodat ongetrouwde jongens voor erotiek en seksualiteit hun heil zochten bij andere jongens. De stap om zich vervolgens voor geld aan toeristen te verhuren was niet zo groot. Om hun mannelijk zelfrespect te bewaren speelden de jongens wel de actieve rol. Hanlo was een pedo, die niet in seksuele, maar eerder in erotische termen dacht. Samen met zijn vriend Vic Savelkoul vertrok hij in februari 1969 met het vliegtuig naar Tanger. Vanuit Marokko schreef Jan brieven die later gebundeld zouden worden onder de titel Go to the mosk; Brieven uit Marokko. Hij ging vrij met de jongetjes daar om. 'Als een onschuldige beauty van een jaar of 11 je te woord staat,' schreef hij, 'en hij weet dat je Hollander bent en het gesprek wil niet erg vlotten of er wordt een niet goed begrepen vraag gesteld, dan gooit hij er maar eens een keer pik tussendoor.' Savelkoul ergerde zich aan Hanlo's onophoudelijke pogingen om met jongetjes in contact te komen. En Hanlo ervoer zijn reisgenoot op zijn beurt als een blok aan zijn been. Daarom keerde Savelkoul terug naar Nederland.

Jan schreef over een vier- of vijfjarige jongetje dat hem probeerde voor zich te winnen met allerlei klachten over honger en beloften van liefde en hem vriendelijk bij de gulp pakte. In Marrakech maakte hij kennis met een jongen die direct een verpletterende indruk op hem maakte. Mohåmed was zijn naam en hij was ongeveer dertien jaar. 'Als we elkaars ogen zochten lachten we en van beide kanten met een tikkeltje humor, liefde en melancholie.' Hij gaf de jongen nieuwe kleren en kreeg toen een kus op beide wangen van hem. Een paar dagen later ging hij met Mohåmed en een ander jongetje naar een badhuisje. 'We kleedden ons toen op ons onderbroekje na uit in het gezelschap van de zeer indolente vriendelijke oude patron en een paar Marokkaanse gasten die blijkbaar in dekens zaten te stoombaden (...). De jongens gingen toen een vrij ruim douche-hokje in (...). Er was een douche. Lekker. Maar de jongens (ook de kleinste, met bijzonder fijne leuke billen) wasten zich niet en wachtten alleen op het fak-fak plezier. Dat was (is?) mij te link. Maar ik zag wel dat ze alledrie bijzonder mooi waren. Mijn negertje Mohåmed van 12 spande de kroon. Hij was Afrika in zijn (haar) ronde hoekige misterie. Ik kuste hem.'

Over Mohåmed schreef hij dat deze een volslagen seksmaniakje was en daardoor last had van migraine vanwege het gebrek aan slaap. Soms had hij tien mannen per nacht. Mohåmed zei steeds I love you tegen Hanlo die de jongen wilde redden uit zijn verderfelijke omgeving door hem mee terug te nemen naar Nederland. Maar Mohåmed wilde niet weg. Hij bestal Hanlo, maar die vergaf hem, toen de jongen zijn misstap toegaf. Hoewel Jan een seksueel actieve pedo was geworden, bleef hij de katholieke kerk bezoeken. Hij moedigde zijn vriendje aan om naar de moskee te gaan ("Go to the mosk"). 'Op weg naar de kerk,' vertelde Hanlo, 'kwam Mohåmeds pik al lopend door het onherstelbare gat in zijn broek. "Take it," zei Mohåmed. Ik knuffelde hem daar even. Een paar stappen later, weer: "Take it." Hij stak toen stijf uit zijn broek. Ik pakte hem even stevig beet, waar Mohåmed tevreden mee was, getuige zijn lachje.'

Naarmate de smoorverliefde Jan zich meer vader voelde voor zijn vriendje, namen zijn seksuele lusten voor hem af. Hij verlangde terug naar de puurheid van de jeugd. Mohåmed noemde hem papa. Hanlo wilde dat de jongen bij een gastgezin kwam te wonen. Na het regelen van de formaliteiten stapte hij op 17 mei 1969 met hem op het vliegtuig. Er was nog niemand gevonden die Mohåmed als paying guest in huis wilde nemen. Twee dagen na hun aankomst in Nederland vond Hanlo onderdak in het Sint-Aloysiusinstituut in het Vlaamse Zepperen, waar ze vier dagen bleven. De jongen misdroeg zich daar. Hij klom in de bomen en vocht met zijn medeleerlingen. Op 22 mei nam Hanlo hem mee naar zijn huisje in Valkenburg. Daar sloeg hij zijn vriendje soms met een stok om hem te doen gehoorzamen. Mohåmed vond dat rechtvaardig. Na enkele dagen werd hij van de basisschool in Valkenburg weggestuurd, omdat hij te wild was.

Op 29 mei was de jongen meegenomen door de politie, omdat Jan geen visum voor hem had aangevraagd. Hoewel deze alles in het werk stelde om zijn vriendje in Nederland te houden, werd Mohåmed op het vliegtuig gezet, na een dramatisch afscheid. Jans voorgeschiedenis had een rol gespeeld bij de beslissing van de desbetreffende ambtenaar om de jongen terug te sturen. Mohåmed herinnerde zich 30 jaar later dat Hanlo alleen jongetjes aanhaalde als hij veel gedronken had, en dan ook met ze wilde vrijen. Vanwege de castratie speelde hij niets klaar op seksueel gebied. Mohåmed was jaloers en bang dat papa andere jongetjes zou aanklampen. Het draaide erop uit dat Hanlo bijna elke nacht zwaarbeschonken door zijn vriendje in zijn bed werd gelegd en dat de jongen bij hem bleef om op papa te letten. In 1978 verklaarde hij tegen Anton Oskamp, een avonturier, dat hij zich nog steeds als de zoon van Jan Hanlo beschouwde. In 1998 was hij instructeur op een sportschooltje in Agadir en tevens bewaker in een drankwinkel. Hij is in 1991 getrouwd en is vader van twee kinderen. Hij heeft dagenlang moeten huilen, toen hij vernam dat Hanlo een paar maanden eerder, op 16 juni 1969, was overleden.

Na de uitzetting van zijn Marokkaanse vriendje was Hanlo een gedesillusioneerd man. Hoewel zijn vertrouwen in de Voorzienigheid herhaaldelijk op de proef was gesteld, is er geen enkele aanwijzing dat hij bewust voor de dood koos. Hij had juist plannen om zijn vriendje definitief naar Nederland te halen, of, als dat niet kon, in Marokko te gaan samenwonen. Vaak was hij al op zijn motor gestapt om er levensgevaarlijke capriolen mee uit te halen. Na zo'n dodenrit viel hij op zijn knieën om de Heer te danken dat hij het overleefd had. Op zaterdagmiddag 14 juni 1969 reed Hanlo op de motor naar Maastricht om bij de rechtbank te informeren over de vereiste formaliteiten om zijn vriendje naar Nederland terug te halen. Hij reed met een enorme klap tegen een tractor aan die zonder afslagteken linksaf sloeg. Hanlo werd zwaargewond opgenomen in een Maastrichts ziekenhuis.

De volgende dag kwam hij bij kennis en klaagde over veel pijn. Dat hij gewond was aan zijn penis, beschouwde hij als een straf van God. Men had hem verteld drie weken te moeten blijven liggen zonder zich te bewegen. Daarom wilde hij overgeplaatst worden naar het ziekenhuis in Heerlen, waar zijn oom Louis internist was geweest. Nog diezelfde nacht verslechterde zijn toestand, zodat hij werd geopereerd aan zijn gescheurde blaas. Maandagmorgen 16 juni overleed hij onverwacht aan een embolie, zo werd vastgesteld door patholoog-anatoom dr. Zeldenrust. Jan Hanlo werd begraven op enkele meters afstand van het graf van Pieter Al.

Zo meen ik dat ook jij bent - Hans Renders, 1998

bron: Boekrecensie 'Jan Hanlo, de Vijftiger die kind wilde blijven' door John Stefan; OK Magazine, nr. 89; juni 2004