Kerkelijke inspanningen

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: C.C.

Mij kwam het vermoeden ter ore dat MARTIJN niet bijzonder dol zou zijn op de christelijke invalshoek. Dit zou onder meer tot uitdrukking komen in het nalaten van het bespreken van publicaties die zich zowel op religieus als op kinderseksueel terrein begeven. Nu trekken de huidige bestuurs- en redactieleden niet bepaald trouw ter kerke, maar het zou toch hoogst opmerkelijk zijn als juist wij, uitgespogenen, een beleid zouden voeren ten nadele van een hele groep mensen met een bepaalde (spirituele) levensovertuiging, al is die overtuiging christelijk en zijn wij al te bekend met de rotte kanten van het christendom - of, om het voorzichtiger te stellen, met de rotte appels onder de vertegenwoordigers van die religie.

MARTIJN heeft een dergelijk censurerend beleid nooit gevoerd. Althans niet voor zover ik het kan overzien, want in de jaren tachtig en vroege jaren negentig zou men mij eerder als onderwerp van een portfolio in de OK hebben aangetroffen dan als schrijver van artikelen. Gravend door een stapel oude OK's, komt het mij voor dat MARTIJN het onderwerp religie bijzonder weinig heeft aangesneden. OK 22, uit 1989, bevat een interview met de Franse psycholoog en dominee Joseph Doucé, die in 1990 vermoord werd. Het interview richt zich helaas uitsluitend op de sociale bezigheden van Doucé en niet op de persoon in al zijn facetten. In OK 34 wordt een interview met dominee Hans Visser gepresenteerd. Daan Smit houdt in OK 38 de bijbel onder het lamplicht van de intieme betrekkingen tussen jongeren en ouderen, en dominee Donald Mader reageert hierop in het dubbelnummer 39/40. Een strip in OK 62 heeft het op een jezuïtische missionaris gemunt.

Twee boekjes die OK heeft nagelaten te recenseren zijn De andere kant van de medaille. Over de vraag: is pedofilie misbruik van kinderen? (1998) en Misunderstood Intimacy. A Pastoral Approach to Pedophilia (1999), beide uitgegeven door de aan de Rotterdamse Pauluskerk verbonden Stichting voor Kerkelijk Sociale Arbeid (KSA). De boekjes, verkrijgbaar bij Intermale en bij de KSA, bestaan uit bijdragen van verschillende auteurs. In De andere kant van de medaille, verschenen ten tijde van het gelijknamige symposium in de Pauluskerk (zie OK 67), staan twee bijdragen die mij bijzonder ter harte gaan. Het stuk Misselijk van een anonieme jongensminnaar, aangevuld met getuigenissen van een tweetal jongens, is bij uitstek geschikt voor buitenstaanders. Het stuk is subtiel geschreven met korte, bondige zinnen en het terugkerende verzoek: denkt u daar nou eens over na. 'Begrijpt u dat ik misselijk word van de media? Er gaat geen dag voorbij of ik hoor dat ik een verschrikkelijk, op seks en porno belust wezen ben, dat kinderen verkracht en ze daarna weggooit. Of vermoordt. Of zoiets. En als je dat maar vaak genoeg blijft herhalen, of het nu waar is of niet, dan ga je het geloven.' De schrijver merkt ook op: 'Onder pedofielen heb ik alle soorten mensen ontmoet, van bijstandtrekkers tot kernfysici.' Deze constatering kan ik van harte ondersteunen; het enige wat afdoet aan mijn stelling dat wij een dwarsdoorsnee van de samenleving zijn, is dat ik weinig of geen vrouwen hoor opkomen voor hun erotische gevoelens voor kinderen. Slechts het herhaald noemen van Irina Ionesco en Mary Kay LeTourneau, of het veronderstellen dat vrouwen zich achter het beeld van de moederlijk-affectieve koesteraar verschuilen, overtuigt mij niet van de bewering dat het aantal vrouwen dat op kinderen valt ook maar in de buurt zou komen van het aantal mannen dat op kinderen valt. Ook op het openhartige internet is de man troef. Of zijn vrouwen dan werkelijk zo diep in de kast en in de populaire sociale rollen geramd? Het zou mij verbijsteren. Selma Schepel maakte onlangs in Trouw gewag van 'het feit dat het wijfje in 't algemeen slechts seksueel bereid raakt van iemand die groter, ouder, sterker is, terwijl het mannetje zo is geprogrammeerd dat hij opgewonden wordt van wezens die jonger, malser en kleiner zijn.'

Het andere stuk dat ik met veel plezier gelezen heb, is Die van ons doen zoiets niet! - een bericht uit de praktijk door Jan Wauben, ex-preventiewerker van de RIAGG Maastricht en ex-coördinator van onder andere de Werkgroep voor Seksualiteit, intimiteit, Relaties (S.i.R.). Het artikel is een losse bespreking van John Randalls Childhood and Sexuality: A Radical Christian Approach (1992). De inzichten van Jan Wauben zijn in minder uitgebreide vorm reeds in oude OK's naar voren gekomen. Zijn stuk is sceptisch, afgewogen en intelligent. Hij vindt, evenals Van Naerssen, dat de (seksuele) categorisering van de mensheid tot verstarring leidt, en is niet gelukkig met de term 'pedofilie'. Hij meent dat er niet alleen gekeken moet worden naar de radicale, pathologische eigenschappen die de buitenstaanders het 'pedofiele' wezen - en uitsluitend dit wezen - toedichten, maar ook naar de even radicale omgekeerde mythe, die beweert dat de pedofiel pur sang de ultieme onbaatzuchtige helper van alle kinderen is: een beeld dat nu en dan opdoemt in pogingen tot verweer tegen de demonisatie van kinderminnaars, en dat de stereotypering en ontmenselijking verder in de hand werkt.

Wauben spreekt van 'een karikatuur van de (bijna enige) echte kindervriend, die alleen het goede met kinderen voor heeft, zijn eigen wensen vrolijk fluitend opzij kan zetten, geniet als het kind geniet, niet allereerst op seks uit is, zelfs uit liefde zonder kan als dat in het belang van het kind is, de ideale opvoeder, in niets, maar dan ook niets gelijkend op de vermaledijde kinderlokker en -verkrachter, maar evenmin op... een reëel bestaande mens (M/V).' Ook in het besproken boek van Randall schijnt deze verdedigende typering naar voren te komen.

Wauben stelt dat in onze maatschappij verreweg de meeste mensen die op kinderen vallen het seksvijandige en tegelijkertijd seksobsessieve ethos met de paplepel ingegoten hebben gekregen, en dat dus niet verondersteld mag worden dat zij onbaatzuchtiger, minder macho en minder lustgericht zijn dan de rest van de samenleving: ook zij zijn 'kinderen van hun tijd'. Ik mag hier wel aan toevoegen dat de demonisatie die wij meemaken ons zelfmedelijden (dus onze zelf-gerichtheid), onze agressie en onze obsessie bijzonder versterkt: potentieel talent, positieve energie, de mogelijkheid om liefde te geven enzovoorts wordt hierdoor de kop ingedrukt.

Het stuk van Wauben vergt een hogere mate van intellectuele inspanning dan het artikel van de anonieme jongensminnaar of het behoedzame voorwoord van Hans Visser. Dan heb ik het nog niet gehad over de nogal statistisch aangelegde bijdragen van Gorrit Goslinga en J.R.F. [edit] over de Amerikaanse onderzoeken van Rind, Bauserman en Tromovitch: ik denk niet dat de anderhalve buitenstaander die het boekje leest lang stil zal staan bij deze statistische salvo's. De Telegraaf is zoveel interessanter en begrijpelijker. Maar een ontwapenend stuk als Misselijk had prima in om het even welke landelijke krant kunnen staan: met dit soort stukken kunnen wij naar buiten treden, en het is een erg goede zaak dat ze niet louter in een gestigmatiseerd blad als OK te vinden zijn. De aantekeningen over 'religie en intergenerationele relaties' tenslotte waarmee Don Mader De andere kant van de medaille aanvult, lijken mij vooral boeiend voor in spiritualiteit geïnteresseerde jongensminnaars. Mader gaat ook in op het eerder genoemde boek van Randall: 'Opmerkelijk genoeg bleef Randalls boek in de bewegingen van pedofielen en jongensminnaars geheel onopgemerkt. Mijn eerste reactie op dit boek is [...]: wat is hier zo radicaal aan? Alles wat hier gezegd wordt is gewoon gezond verstand. Misschien is dat ook wel precies het punt: wij leven in een tijd waarin het trouw blijven aan gezond verstand een radicale daad geworden is.'

In Misunderstood Intimacy staat onder meer een vertaling van een pleidooi voor 'pedofilie', dat eind jaren zeventig werd uitgegeven door, wis en waarachtig, de 'Protestantse Stichting voor Verantwoorde Gezinsvorming'! Een andere bijdrage is een vertaling van een stuk in het Handboek Pastoraat (1985) door dominee Alje Klamer. Hij geeft richtlijnen aan pastors voor een genuanceerde benadering van 'pedofilie'. Een opmerking uit dit stuk, die ik in meerdere artikelen ben tegengekomen, is dat het seksuele verlangen van de 'pedofiel' meestal wegebt als het kind in de puberteit vordert. De implicatie dat er in de regel een duidelijk onderscheid is tussen pedofielen (vallen op kinderen) en niet-pedofielen (vallen op volwassenen), vind ik al te zwart-wit. Ik val zelf absoluut niet louter op kinderen of jonge pubers, en daarom klinkt gekscherend wel eens de term 'pseudo-pedo', of iets van gelijke strekking. Het lijkt mij echter goed om alert te zijn op de neiging tot categorisering die achter zulke opmerkingen kan schuilen.

Een derde bijdrage aan Misunderstood Intimacy bestaat uit een reeks vragen van een KSA-staflid met antwoorden van Don Mader. Het staflid heeft het idee dat als er onderzoek wordt gedaan naar kinderseksualiteit, dit geschiedt omdat de volwassene (u en ik) daar baat bij heeft. Mader stelt dat de huidige heersende kijk op kinderseksualiteit, net als de opvattingen hierover uit zijn jeugd, schadelijk is voor kinderen, en dat het daarom van belang is dat deze kijk middels onderzoek realistischer wordt. Ik voeg hier gaarne aan toe dat velen van ons inderdaad niet vergeten zijn hoe onze seksualiteit werd bejegend toen wij kinderen waren, en dat wij mismoedig worden bij de gedachte aan wat elk willekeurig kind, ook zij die nog geboren zullen worden, te wachten staat in een maatschappij als de onze. Deze maatschappij immers stelt dat er bij seksuele, nee, reeds bij affectieve contacten tussen minderjarigen (inclusief tieners) en volwassenen twee soorten mensen zijn: slachtoffers en daders. Wie, zoals de auteur van Misselijk betoogt, lang genoeg hoort dat hij een dader is, gaat zich een dader voelen. Zo ook gaan mensen die lang genoeg horen dat ze slachtoffers zijn, zich slachtoffers voelen. Bepaalde mensen probeerden mij onlangs aan te praten dat ik een slachtoffer ben van mijn vriend, omdat hij een zestiger is en ik een tiener ben.

bron: 'Kerkelijke inspanningen' door C.C.; OK Magazine, nummer 75; oktober 2000