NVSH-notitie over de reacties op en mogelijke juridische gevolgen van de zaak-Dutroux

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: Algemeen Bestuur van de NVSH

De Belgische moordzaak Dutroux heeft begrijpelijkerwijs hevige emotie veroorzaakt. Sommige recente voorstellen om wetgeving en beleid aan te passen hebben echter laten zien dat emoties een slechte raadgever vormen. Een deel van de voorstellen zou, indien uitgevoerd, een grove schending van mensenrechten, rechtsbescherming en rechtszekerheid van onschuldigen betekenen. Dit geldt bovenal de in Europees verband gedane voorstellen tot het aanleggen van een register van 'als zodanig bekend staande pedofielen' en het 'monitoren' van de geregistreerden. Het NVSH-bestuur meent dat het fundamenteel onjuist is, mensen tegen hun wil te registreren op grond van het veronderstelde behoren tot een - bovendien onmogelijk af te bakenen - categorie.
Anders dan wel is gesteld, noopt de zaak-Dutroux niet tot nieuwe wetgeving en toont de zaak niet aan dat de wetgeving tekort is geschoten. Er bestaat ook geen aanwijzing dat zaken als deze zich minder zouden voordoen in landen met een strengere wetgeving. In dit geval is de bestaande wetgeving -- wellicht opzettelijk -- niet toegepast. Wij achten het niet verstandig, onder druk van de ontstane emotie een agenda aan maatregelen door te voeren die op een meer nuchter moment niet aanvaard zou worden. Mede na de tegen seksuele exploitatie van kinderen (maar in feite tegen alle volwassenen met erotische/intieme belangstelling voor kinderen) gerichte conferentie in Stockholm is de sfeer van angst en afkeer, zelfs in de Tweede Kamer, zo opgelopen dat de minister van Justitie heeft moeten waarschuwen tegen "razzia's in de sfeer van pedofilie." De stemming, waarin deze seksuele voorkeur op één lijn wordt gesteld met bendevorming, bevordering van kinderprostitutie en kindermoord, en waarin ook integer commentaar en wetenschappelijk onderzoek verdacht worden gemaakt, is gevoed door diverse massamedia, maar mede door leden van de Tweede Kamer. In de politiek is weinig gemakkelijker dan het scoren ten koste van een verdachte minderheid. De indruk moet worden weggenomen dat rechten van minderheden in handen van de wetgever onveilig zijn of dat die zich op sleeptouw laat nemen door groepen van wetshandhavers en sociaal ontstane hartstochten om eenzijdig hun belangen en denkbeelden te dienen.

Een voorbeeld is de suggestie om de verspreiding van alle naakt-afbeeldingen van jeugdigen te verbieden, met als argument dat deze via seksshops verkocht zouden worden. Dit voorstel is door wetshandhavers naar voren geschoven om waarborgen tegen ongerechtvaardigde vervolging in de eerder dit jaar geformuleerde kinderpornowet en justitiële richtlijn terzake teniet te doen. Een waarschijnlijke volgende stap zal zijn gericht tegen afbeeldingen van geheel of gedeeltelijk geklede kinderen in een als uitdagend beschouwde pose; in de Verenigde Staten wordt daarentegen al opgetreden, zoals onder meer uit een rechtszaak in de staat Pennsylvania is gebleken. Op dat moment zullen dergelijke afbeeldingen uit het normale verkeer verdwijnen en hun weg vinden naar seksshops, wat dan weer aangevoerd zal worden als argument voor een verbod. Invoering van een verbod op enkele naaktafbeeldingen is bij de behandeling van de kinderpornowet op goede gronden afgewezen en er is niets in de zaak-Dutroux, of in een andere zaak, dat de toen door de wetgever aangevoerde argumenten minder valide heeft gemaakt. Wel zou het optreden tegen legitieme, maar 'pedofiele' publikaties, zoals die van NAMBLA of de Vereniging Martijn, zo gemakkelijker worden. Andermaal zal dan tegen publikaties worden opgetreden omdat ze verondersteld worden 'seksueel prikkelend' te zijn: een criterium dat de wetgever bij de behandeling van de nieuwe kinderpornowet juist uitdrukkelijk had verworpen.

Een ander voorbeeld betreft de aanvallen op het klachtrecht voor sommige seksuele contacten van en met 12- tot 16-jarigen (artt. 245 en 247 WvSr.). Dit betreft een recht van die jeugdigen zelf en hun ouders. Het is ingevoerd om hen te beschermen tegen een overheid die wellicht anders denkt over de noodzaak van ingrijpen in vrijwillige seksuele relaties van jeugdigen dan zijzelf en hun ouders. Uiteraard belemmert dit de macht van wetshandhavers: daartoe hebben ouders en jeugdigen dit recht immers juist verkregen. Voorstellen om hun dit recht te ontnemen zijn steevast afkomstig van wetshandhavers, of hun entourage van sociale werkers, wier macht door het klachtdelict enigszins is beknot, maar nooit van degenen die het recht toekomt. Men kan zelfs vaststellen dat het huidige klachtrecht ouders en kinderen die niet van overheidsoptreden gediend zijn onvoldoende beschermt, aangezien het de politie niet de mogelijkheid ontneemt onderzoek te doen en ouders te intimideren tot het doen van aangifte, hetgeen sommige politiekorpsen in de praktijk inderdaad doen. Anders dan de minister-president antwoordde op vragen tijdens de Algemene Beschouwingen van confessionele zijde gesteld, betroffen de nog te beantwoorde vragen inzake het klachtrecht - na ontvangst van het evaluatie-onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut - niet de jeugdprostitutie en de beïnvloedbaarheid van 12- en 13-jarigen. Het ging om de in de startnotitie gestelde 2e en 4e vraag naar de bescherming van maatschappelijk kwetsbaren in het bijzonder.

Het meest alarmerend zijn volgens ons de in Europees verband gedane voorstellen tot het instellen van een databestand van 'als zodanig bekend staande pedofielen' (known paedophiles) met als doel, hun gangen internationaal na te gaan (monitoring). Uit niets blijkt dat het hier uitsluitend om veroordeelden wegens ernstige seksuele of geweldsmisdrijven zou gaan en eventuele suggesties dat dat wel zou zijn moeten met veel zout worden genomen. Immers, in diverse landen (het V.K., Frankrijk, Italië, Australië zijn voorbeelden) geldt het vermoeden dat iemand 'pedofiel' is als voldoende reden tot huiszoeking en andere vergaande vormen van intimidatie. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om iemand die een kritisch artikel publiceert: zo kreeg een (heteroseksuele) Britse jurist die kritisch over de Britse kinderpornowet in The Guardian had geschreven onmiddellijk een inval van de politie die zijn hele huis overhoop haalde. In Frankrijk kregen alle abonnees op het (legaal verschijnende) blad L'Espoir huiszoeking en is het doen van invallen bij 'als zodanig bekend staande pedofielen' zonder concrete verdenking tegen de persoon in kwestie standaard-praktijk. In Canada en Frankrijk werd homobladen (The Body Politic en Gaie France) van de overheid een verschijningsverbod opgelegd wegens de als verdedigend ten aanzien van 'pedofilie' beschouwde inhoud van sommige artikelen. In de Verenigde Staten dient het adres van een veroordeelde aan de omwonenden bekend gemaakt te worden, met alle risico van eigenrichting. Als de veroordeelde al vrijkomt, want in veel staten wordt een wegens seksuele contacten met jeugdigen veroordeelde gewoon vastgehouden na het uitzitten van zijn straf. In nog maar enkele Europese landen (Nederland, Duitsland en Denemarken) is het enkele bijeenkomen van 'pedofielen', om elkaar tot steun te zijn, nog legaal en mogelijk; elders (zoals in het VK) was dit voldoende voor veroordeling wegens 'samenzwering ter ondermijning van de openbare zeden' of domweg onmogelijk gemaakt door aanhoudende intimidatie door de politie. Bij de conferentie in Stockholm werd van Nederland gevraagd dat het bijeenkomsten van 'pedofielen' onmogelijk maakt en werden voorstellen gedaan (van Noorse zijde) om 'pedofiele' Internet Websites (inderdaad ook die van volstrekt legitiem informatief karakter) elektronisch 'op te blazen'. Het NVSH-bestuur acht een dergelijk geluid zeer bedreigend voor de sinds meer dan 25 jaar door NVSH-afdelingen georganiseerde ontmoetings- en gespreksbijeenkomsten. Niet alleen omdat het een aanval inhoudt op het grondwettelijk recht van vrije vereniging en vergadering, maar ook omdat de ervaring leert dat deelnemers aan deze bijeenkomsten in de regel constructiever leren omgaan met hun seksuele voorkeur en zo minder in conflict komen met de samenleving.

Alle genoemde voorstellen en praktijken zijn niet afkomstig van fanatieke actiegroepen, maar van overheden en overheidsdienaren. Het gaat hierbij maar om enkele voorbeelden die het algemene klimaat illustreren. Dat wetshandhavers hun internationale samenwerking zullen willen beperken tot het uitwisselen van informatie omtrent plegers van ernstige geweldsdelicten is een volstrekte illusie. De recente geschiedenis leert dat de bevlogen bestrijders van 'pedofilie' nimmer verzadigd zijn. Men denke aan de gang van zaken rond de art.240b WvSr (kinderporno), de aanvallen op het klachtrecht in artt.245 en 247 en de pogingen de seksuele vrijheden van alle 12- tot 16-jarigen af te schaffen met verwijzing naar het mogelijk ongestraft blijven van een minieme groep sekstoeristen. De bevlogenen eisen steeds verdergaande stappen en krijgen vaker wel dan niet hun zin, zoals uit de in de vorige alinea aangehaalde eisen mag blijken.

In Nederland, evenals in tal van andere landen, bleek een ongeloofwaardige aangifte, afgelopen augustus, voldoende voor de arrestatie en vernieling van de tuin van een bejaarde inwoner van Amstelveen. Deze persoon, evenals de auteurs en abonnees van eerder genoemde tijdschriften, zouden nu in het voorgestelde Europese register zijn opgenomen, als dat al had bestaan. In dit mentale klimaat is te verwachten dat iedereen die zich 'politiek incorrect' opstelt - of door wie dan ook daarvan wordt verdacht - bedreigd wordt. Als het publiekelijk uiten van kritiek te gevaarlijk wordt, zijn ook de normale sociale correctiemechanismen niet meer werkzaam, met het risico van een steeds verdergaande, ongecontroleerde pressie. De geschiedenis van deze eeuw leert waartoe zo'n ontwikkeling uiteindelijk kan leiden. Het verschil met historische voorbeelden zal wellicht zijn dat leden van de betreffende minderheid zichzelf het leven benemen, doordat de haat, de discriminatie (waartoe de wetgever bij de behandeling van de anti-discriminatiewetten opzettelijk, en in strijd met de Grondwet, de ruimte heeft gelaten), de intimidatie en het geweld hun leven letterlijk onleefbaar zullen maken.
Enkele recente voorbeelden van eigenrichting tegen als 'pedofiel' bekend staande personen, en met name de rol van pers en media daarin, wijzen volgens ons op een lacune in de strafrechtelijke bepalingen (art.137c en volgende) tegen het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie jegens minderheden. Daar, en in de Wet Gelijke Behandeling, zou 'seksuele voorkeur' - een neutraler term dan ' seksuele geaardheid' dat uit de medische terminologie stamt - alsnog als verboden discriminatiegrond moeten worden opgenomen.
Eigenrichting, en intimiderend optreden door overheidsdienaren tegen mensen die tot een seksuele minderheid behoren, zouden - zoals buitenlandse voorbeelden aantonen - veelvuldig toenemen door het bestaan van een registratie, zeker wanneer de toegang ertoe niet zou kunnen worden beperkt tot gespecialiseerde politie- en justitiefunctionarissen. Ervaringen met de Wet Persoonsregistratie stemmen ons hierbij niet optimistisch.

Als de intentie is, een 'pedofielen-register' te beperken tot veroordeelden wegens ernstige geweldsmisdrijven jegens kinderen, hoe kan dan worden gecontroleerd of wetshandhavers zich daaraan houden? Zou Nederland zich uit dit samenwerkingsverband terugtrekken wanneer het mandaat daarvan in de praktijk wordt opgerekt? Wie zal controleren hoe het mandaat wordt toegepast? Wie zal straks gebruik van kunnen maken van het 'pedofielen-register'? Bijvoorbeeld: functionarissen van landen waar de rechtsstaat nog moet worden uitgevonden? Heeft men recht op inzage in de gegevens omtrent zichzelf? Kan men verwijdering daarvan eisen en hoe is dan te controleren dat dit inderdaad in alle landen van Europa, zonder illegale back-ups, gebeurt? Is de staat aansprakelijk voor geweld en andere schade als gevolg van het doorgeven van gegevens in het register, en moet een slachtoffer jarenlang en tegen hoge kosten procederen om recht en schadevergoeding te verkrijgen? Hoewel niet voldoende, is het stellen van dergelijke vragen en eisen van stringente voorwaarden - waaronder ook een inzagerecht voor de geregistreerden conform de Wet Persoonsregistratie - aan Nederlandse deelname aan de beoogde samenwerking wel het minste dat u zou kunnen doen.

U zou bij dit alles in gedachten moeten houden dat ook de informatie van Nederlandse opsporende en vervolgende instanties soms onbetrouwbaar is. Op 6 november 1995 werd, onder het oog van een door de 'unit kinderporno' van de Amsterdamse politie ingeseinde NCRV-televisieploeg een groep mensen gearresteerd op verdenking van bendevorming ter verspreiding van kinderporno (art. 140 WvSR.). De minister van Justitie zelf sprak hierover tegenover de Eerste Kamer een dag later haar tevredenheid uit en verklaarde dat het duidelijk om een commercieel opererende groep ging en dat arrestatie daarvan een mooi resultaat was. Deze zaak wordt nog steeds aangehaald als bewijs dat er inderdaad commercieel opererende kinderpornobendes in Nederland actief zijn of waren.

In werkelijkheid echter is, bijna een jaar later, geen van de gearresteerden in staat van beschuldiging gesteld en begint de zaak steeds meer de indruk te wekken van een publiciteitsstunt van genoemde kinderporno-unit. De door de 'bende' verspreide afbeeldingen tonen geen seksuele gedragingen - met wellicht één afbeelding als uitzondering; deze werd echter geplaatst ter illustratie van een juridisch betoog in een aan de Tweede Kamer gerichte brochure. Veel foto's zijn afkomstig van erkende kunstenaars, zoals Denise Dolron, wat inspecteur J. Hoek niet heeft belet haar werk als kinderporno te betitelen (hoewel tegen Dolron niet is opgetreden). Het verspreide fotomateriaal is zelfs in de Verenigde Staten legitiem verkrijgbaar, zoals het homoblad Gayme, dat uitsluitend niet-seksueel getinte naaktfoto's van mannen van 18 jaar en ouder toont, maar door de in de zaak optredende rechter-commissaris werd aangeduid als kinderporno.

De betrokkenheid van de meeste gearresteerden bij de verspreiding berust bovendien op een rijkelijk fantastische interpretatie van de feiten door de meergenoemde politie-unit. Dit mag blijken uit ons ter beschikking staande documentatie over deze zaak, die wij U graag overleggen mits direct betrokkenen daarmee instemmen. Enkele betrokkenen hadden overigens seksueel-expliciete afbeeldingen in bezit (maar in enkele exemplaren, dus niet 'in voorraad'). Het was de politie uit afgeluisterde telefoongesprekken bekend dat ten minste één van hen voorbereidingen trof om deze voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet uit zijn huis te verwijderen (uit onzekerheid over welke vorm van bezit verboden zou worden). Was de vrees dat hij zich andermaal aan de wet zou houden en dus de politie de kans zou ontnemen tot ingrijpen wellicht de reden voor de snelle huiszoeking? Het ging hier om een bekend kunstenaar met wie de Amsterdamse kinderporno-unit nog een rekening had te vereffenen daar hij tot twee maal toe onschuldig was gebleken ondanks acht jaar durende pogingen van de Amsterdamse politie om hem veroordeeld te krijgen.

Naast de dubieuze gronden waarop het optreden tegen deze personen berust moet ook de buitengewone bruutheid van dit optreden worden genoemd. Na de deur te hebben opgengebroken gingen de arrestatieteams als wilden te keer en richtten zij een chaos aan in de huizen van de verdachten. Meubels werden vernield, kasten werden opengebroken, met grote armzwaaien werd en inhoud van kasten op de grond gesmeten. Er was geen enkele aanleiding voor een dergelijk machtsvertoon behalve de wens tot intimidatie van de arrestanten en de aanwezigheid van draaiende televisiecamera's.

Wij hadden in november vorig jaar al de indruk dat de zaak niet meer betrof dan een publiciteitsstunt van het Amsterdamse kinderpornoteam en die indruk is sindsdien alleen maar versterkt.

U als wetgever hebt tot plicht de rechten van bedreigde en vervolgde minderheden te waarborgen.

Wij vatten de belangrijkste punten hieronder samen:
1. Geen deelname van Nederland aan een registratiesysteem van 'als zodanig bekend staande pedofielen' of van welke andere seksuele minderheidsgroep dan ook;
2. Uitsluitend deelname van Nederland aan een registratiesysteem van wegens ernstige seksuele geweldsdelicten jegens jeugdigen veroordeelde personen onder strikte voorwaarden van bescherming van de rechten en persoonlijke veiligheid van betrokkenen, waaronder een persoonlijk inzagerecht;
3. Geen aanscherping van art.240b strafrecht tot criminalisering van afbeeldingen van kinderen die enkel naakt zijn;
4. Geen aantasting van het grondwettelijk recht op vrije meningsuiting ten aanzien van teksten over seksualiteit tussen volwassenen en kinderen;
5. Geen aantasting van het grondwettelijk recht op vrije vereniging en vergadering ten aanzien van organisaties en bijeenkomsten op dit terrein;
6. Aanpassing van de strafrechtelijke bepalingen inzake het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie, alsook van de Wet Gelijke Behandeling, aan het bepaalde artikel 1 van de grondwet, door vervanging van de term "homoseksuele of heteroseksuele geaardheid" door "seksuele voorkeur";
7. Onderzoek naar de bescherming van de seksuele wilsvrijheid in het algemeen, en die van maatschappelijk kwetsbare personen in het bijzonder, door de herziening van de zedelijkheidswetgeving in 1991, met name voor wat betreft het klachtrecht in artt. 245 en 247.

bron: 'NVSH-notitie over de reacties op en mogelijke juridische gevolgen van de zaak-Dutroux' door Algemeen Bestuur van de NVSH, oktober 1996