Pedofielen worden blij gemaakt met een dode mus

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: Petrionius (1ste brief) & Jos (2de brief)

Naar aanleiding van MARTIJN 26, waarin wij verslag deden van de nieuwe zedelijkheids-wetsvoorstellen, kregen wij enkele brieven toegestuurd. Een tweetal vindt u in deze rubriek. Waarschuwing: de beide brieven zijn niet bepaald optimistisch.

"MARTIJN" nr. 26 is geheel gewijd aan de voorstellen van de Commissie-zedelijkheidswetgeving, die mogelijk tot wet zullen worden verheven. Mijn indruk is dat "MARTIJN" een beetje een juichstemming laat horen, in de trant van "eindelijk gaat het nu gebeuren". Toch vraag ik mij af of er wel zoveel reden is, optimistisch te zijn over de wetsvoorstellen en of die voorstellen, zelfs als zij wet worden, een wezenlijke bijdrage zullen vormen tot verruiming van de mogelijkheden relaties aan te gaan.

Veeleer lijkt mij een kritische en wat pessimistische benadering op haar plaats. Het is m.i. verstandig nog even in herinnering te roepen, hoe de Commissie-zedelijkheidswetgeving (onder voorzitterschap van prof. Melai, hoogleraar strafrecht te Leiden) heeft geopereerd. Ironisch genoeg heeft Melai zich onlangs van diverse conclusies en aanbevelingen van zijn eigen commissie gedistantieerd. Blijkbaar was ook hij overweldigd door de kinderporno-hysterie die Nederland overspoelde. De commissie zedelijkheidswetgeving werd geïnstalleerd op 11 mei 1970, toen nog onder voorzitterschap van J. Peters, raadsheer in de Hoge Raad. De commissie bracht tussenrapporten uit in 1970 (over de leeftijdsgrenzen bij filmkeuring) en 1973 (exhibitionisme en pornografie). Haar eindrapport verscheen in 1980 (over de sexuele delicten uit het wetboek van strafrecht). Uit deze jaartallen blijkt al wel dat de wetgever er de grootste moeite mee heeft gehad, de aanbevelingen van de commissie Melai in wet te verwerken. Het geruchtmakende wetsontwerp over pornografie bijvoorbeeld is nu pas door de Tweede Kamer aangenomen, 12 jaar na dato. Niemand durft te voorspellen, of en wanneer het in werking zal treden.

Als een dergelijk, in wezen voor de samenleving betrekkelijk onbelangrijk onderwerp, al zoveel stof doet opwaaien, en nog wel geheel tegen de verwachting van de minister en vele anderen in, dan kan men slechts somber zijn over de kansen van de nu nog te behandelen voorstellen over sexuele misdrijven. Immers, die onderwerpen raken wel rechtstreeks velen in hun zeer persoonlijke en emotionele beleving; geestelijke én lichamelijke integriteit van slachtoffers alsmede grote persoonlijke belangen van daders staan op het spel. Nu bij de pornografie-kwestie met name feministische groeperingen zich duchtig hebben geroerd, valt te verwachten dat zij dit bij deze meer fundamentele onderwerpen zeker zullen doen. En de ervaring leert dat het parlement maar al te gretig op deze electoraal interessante wensen inspeelt. Erger nog is dat bij het pornografiedebat de minister zich heeft laten beïnvloeden door politieke pressie vanuit de Verenigde Staten en door de holle vaten als Judy Densen en de vertrouwensarts Koers. De minister draaide om als een blad aan de boom en voegde zonder dat iemand daarom gevraagd had, een uitbreiding aan het wetsontwerp toe met betrekking tot kinderporno.

Als wij deze gebeurtenissen nu zien in relatie tot de behandeling van het wetsontwerp betreffende sexuele misdrijven, dan is er naar mijn mening weinig hoop dat het ongeschonden door de kamer zal komen. In het bijzonder acht ik het onwaarschijnlijk dat de milde voorstellen met betrekking tot sexuele contacten tussen kinderen en volwassenen het zullen halen. Dit standpunt kan ik baseren op de volgende factoren.

Op de eerste plaats is het pornografie-ontwerp een vingerwijzing. Pedofilie is nog minder dan porno een politiek aantrekkelijk onderwerp. Het leeft niet bij de politici en waarom zou het trouwens? Ik denk dat de gemiddelde politicus verkrachting en aanranding belangrijker vindt dan pedofilie, omdat hij met eerste politieke winst in de wacht kan slepen. Maakt hij zich sterk voor verruiming van pedofiele contacten, dan oogst hij slechts afkeuring en tegenstand bij de kiezers. Het is nu eenmaal een feit dat pedofiele contacten door de meeste mensen worden afgewezen en niet worden begrepen. Het beeld van de kinderverkrachter of kinderverleider zit er te vast ingebrand dan dat een wetswijziging dit zou kunnen veranderen. Geen politicus zal daar zijn vingers aan branden en de verkiezingen van 1986 staan voor de deur.

Op de eerste plaats is het pornografie-ontwerp een vingerwijzing. Pedofilie is nog minder dan porno een politiek aantrekkelijk onderwerp. Het leeft niet bij de politici en waarom zou het trouwens? Ik denk dat de gemiddelde politicus verkrachting en aanranding belangrijker vindt dan pedofilie, omdat hij met eerste politieke winst in de wacht kan slepen. Maakt hij zich sterk voor verruiming van pedofiele contacten, dan oogst hij slechts afkeuring en tegenstand bij de kiezers. Het is nu eenmaal een feit dat pedofiele contacten door de meeste mensen worden afgewezen en niet worden begrepen. Het beeld van de kinderverkrachter of kinderverleider zit er te vast ingebrand dan dat een wetswijziging dit zou kunnen veranderen. Geen politicus zal daar zijn vingers aan branden en de verkiezingen van 1986 staan voor de deur.

Een tweede factor van belang is dat de publieke opinie sedert het opstellen van het rapport veranderd lijkt. Men moet niet vergeten dat de adviezen van de commissie Melai de vrucht zijn van opvattingen uit de eerste helft van de jaren zeventig. Sedert 1970 werden, althans naar buiten, de opvattingen over sexualiteit steeds ruimer. Veel taboes werden doorbroken en allerhande heilige huisjes werden gesloopt of op zijn minst aan het wankelen gebracht. De individuele keuzevrijheid stond voorop; het moest uit zijn met bevoogding door de overheid. Een loffelijk streven, maar wat kwam ervan terecht? Er werd gemakkelijker gesproken over sexualiteit, homofilie werd over het algemeen geaccepteerd als een volwaardige variant en pornografie werd in de praktijk ongemoeid gelaten. Nooit is echter gebleken dat de samenleving ook pedofilie is gaan zien als een acceptabele modus van sexuele beleving. Voor zover ik dat zelf waarneem, bestaan de afwijzende normen op dit punt nog onverkort. Sterker nog, de laatste tijd krijg ik de indruk dat de tegenstanders van pedofiele contacten zich meer en meer laten horen, onder wie Wolters en Beyaert. Pedofilie en incest worden daarbij niet zelden op een hoop gegooid. Naar het schijnt wil de politie niets liever dan een kruistocht tegen kinderpornografie beginnen (terzijde: over de veel schrijnender gevallen van tippelende en zich prostituerende jongens en meisjes die veelal aan de heroïne verslaafd zijn, spreekt men niet).

Een tweede factor van belang is dat de publieke opinie sedert het opstellen van het rapport veranderd lijkt. Men moet niet vergeten dat de adviezen van de commissie Melai de vrucht zijn van opvattingen uit de eerste helft van de jaren zeventig. Sedert 1970 werden, althans naar buiten, de opvattingen over sexualiteit steeds ruimer. Veel taboes werden doorbroken en allerhande heilige huisjes werden gesloopt of op zijn minst aan het wankelen gebracht. De individuele keuzevrijheid stond voorop; het moest uit zijn met bevoogding door de overheid. Een loffelijk streven, maar wat kwam ervan terecht? Er werd gemakkelijker gesproken over sexualiteit, homofilie werd over het algemeen geaccepteerd als een volwaardige variant en pornografie werd in de praktijk ongemoeid gelaten. Nooit is echter gebleken dat de samenleving ook pedofilie is gaan zien als een acceptabele modus van sexuele beleving. Voor zover ik dat zelf waarneem, bestaan de afwijzende normen op dit punt nog onverkort. Sterker nog, de laatste tijd krijg ik de indruk dat de tegenstanders van pedofiele contacten zich meer en meer laten horen, onder wie Wolters en Beyaart. Pedofilie en incest worden daarbij niet zelden op een hoop gegooid. Naar het schijnt wil de politie niets liever dan een kruistocht tegen kinderpornografie beginnen (terzijde: over de veel schrijnender gevallen van tippelende en zich prostituerende jongens en meisjes die veelal aan de heroïne verslaafd zijn, spreekt men niet).

In het buitenland is de stemming al jaren geleden verhard. Ik noem Groot Brittannië, dat een ware heksenjacht op pedofielen en hun organisaties heeft geopend, maar ook eertijds liberale landen als Denemarken en Zweden. En zelfs de homofilie, tot voor kort in elk geval getolereerd in ons land, is niet veilig meer, getuige de schandelijke discussie binnen het CDA over de aanstelling van homofiele onderwijskrachten. In West Duitsland in het bijzonder in het zuidelijke gedeelte, waakt de justitie als een zedelijkheidsapostel over de inhoud van boeken en tijdschriften.

Een laatste reden, waarom men bepaald niet enthousiast hoeft te doen over de voorgestelde regeling, is dat men er met een nieuwe wet natuurlijk niet is. Zolang bij de meerderheid van de bevolking niet meer begrip ontstaat voor de wensen en noden van pedofielen - en dat zal naar mijn mening niet gebeuren - blijft zo'n wet een slag in de lucht. Het gevaar bestaat dan dat de burgers (in het bijzonder de ouders van betrokken kinderen) het recht in eigen hand nemen en strafexpedities ondernemen. Een nieuwe wet zal weliswaar als gunstig gevolg hebben dat er minder strafrechtelijk zal worden opgetreden, maar ook hier is het de schijn die bedriegt. Immers, als contacten met kinderen zich beperken tot, wat ik zou willen noemen, de "lieflijke" vormen die de commissie Melai als niet-strafwaardig heeft bestempeld (strelen, kussen), dan is het ook onder de huidige wetgeving eerder regel dan uitzondering dat dergelijke contacten niet tot vervolging leiden. De "zwaardere" vormen van sexueel contact (inwendig contact) blijven strafbaar bij kinderen beneden 12 jaar en hetzelfde geldt voor het uitlokken of bewegen tot sexuelen handelingen van kinderen beneden de 16 jaar. In feite verandert er dus niet zo vreselijk veel. Vaak zal, ook onder de nieuwe wet, politieonderzoek nodig zijn om na te gaan wát er feitelijk is voorgevallen. Terecht wordt deze fase van het onderzoek door pedofielen dikwijls als het meest ingrijpend en bedreigend ervaren.

Ik vind het jammer dat de commissie en de minister een grote kans hebben gemist om de materie op een m.i. voor iedereen bevredigende wijze te regelen. Deze regeling zou er in kunnen bestaan dat alle bijzondere sexuele delicten worden afgeschaft en dat in plaats daarvan het al bestaande artikel 284 Wetboek van Strafrecht wordt gebruikt: "Met een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboeten van de derde categorie (d.w.z. Fl. 10.000,=) wordt gestraft hij die aan een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander, hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden." Daarmee wordt het sexuele delict teruggebracht tot zijn ware proporties, nl. niet een delict tegen de sexuele moraal, maar een agressief delict tegen de persoonlijke integriteit en de sexuele keuzevrijheid. Eventueel kan de strafpositie worden verhoogd tot 15 jaren gevangenisstraf als er ernstige gevolgen (zwaar letsel, de dood) optreden.

Mijn conclusie uit het voorgaande is dat pedofielen blij gemaakt worden met een dode mus. Moeten ze nu bij de pakken neer gaan zitten? Zeker niet. Het blijft evenzeer geboden, aan te dringen op liberalisering van de wetgeving. Maar het blijft evenzeer geboden, de realiteit te aanvaarden die vermoedelijk inhoudt dat verdere verruiming op korte termijn niet haalbaar is. En zolang dat zo blijft, mogen we tevreden zijn over de relatief grote vrijheid en het relatief milde klimaat dat Nederland op sexueel gebied kent. En dat wordt nogal eens uit het oog verloren.

Petrionius.



Geachte Redactie,

Met interesse heb ik "MARTIJN" nr. 26 gelezen, betreffende de "nieuwe zedelijkheidswetgeving". Afgezien van de nieuw aangepaste terminologie heb ik er niet veel nieuws in kunnen ontdekken. Ik zie trouwens ook niet voor me dat die zedelijkheidswetgeving speciaal voor pedofielen zo extra interessant moet zijn. Het lijkt me toch dat er in "onze" kringen niet méér zedendelicten gepleegd worden dan in welk ander gezelschap dan ook. Dat lijkt misschien zo omdat er in voorkomende gevallen onevenredig veel extra aandacht aan wordt besteed. Of een tolerantere houding t.a.v. sexueel getinte volwassene-kind-relatie een "stap vooruit" is, daarover zijn met recht zeer verdeelde meningen. Je zou het ook als een stap achteruit kunnen zien als je bedenkt dat kinderen eeuwenlang praktisch vrij waren in de wereld van de volwassenen, zonder daarbij de extra bescherming te hebben die nodig is. Als je daaraan denkt kun je met "stappen vooruit" in de strafwetgeving niet voorzichtig genoeg zijn. Bij die wetgeving t.a.v. kinderen kan ik me trouwens nooit aan het gevoel onttrekken dat de rekening grotendeels gemaakt wordt zonder de waard, n.l. zonder al die betrokken kinderen te vragen welke mate van tolerantie ze zélf wel zouden wensen of tolereren. Praktisch is dat natuurlijk ook wel een onmogelijkheid omdat kinderen zulke komplexe dingen noch kunnen overzien noch begrijpen, maar het is toch wel een overweging waard.

De vraag is: wat wíllen wij pedo's eigenlijk als we meer tolerantie en begrip verlangen voor onze geaardheid? Zouden we gelukkiger zijn zónder enigerlei wettelijke beperking op welk soort kontakten met kinderen dan ook? Ik denk dat iedere normale pedofiel, die toch geacht mag worden méér van kinderen te houden en er méér begrip voor te hebben dan wie dan ook, zo'n denkbeeld afwijst. Sexuele volwassene-kind relaties zijn er altijd geweest en zullen er ook wel altijd blijven. Daar kan geen wet iets aan veranderen. Of die relaties goed of slecht zijn voor het kind, daarvoor draagt de volwassene altijd onbeperkt de verantwoordelijkheid en het beoordelingsvermogen. En hoe zwaar die verantwoordelijkheid is zal wel niet speciaal benadrukt hoeven worden. Maar naar mijn mening kan er niet veel mis gaan zolang we uitgaan van de verlangens en behoeften van het kínd en niet van onze eigen begeerten. Waarbij dan wel altijd het gevaar groot is dat we het kind verlangens en behoeftes toedichten die in wezen van onszelf uitgaan.

Maar juist wij moeten in staat zijn al die dingen in de juiste verhoudingen te zien. Ook zonder dat wíj fouten maken vindt er meer dan genoeg kindermishandeling plaats die door geen enkele wet vervolgd wordt of kan worden. Zo is er ouderlijke liefdeloosheid, geestelijke wreedheid, lichamelijke tuchtiging, dat allemaal plaatsvindt onder de dekmantel "gezin". Als iedereen zoveel begrip en gevoel voor kinderen kon opbrengen als een weldenkende pedofiel geloof ik dat we een heel stuk in de goede richting zitten. Ook zonder een al dan niet tolerante wetgeving, waaraan kinderen hoe dan ook toch machteloos zijn overgeleverd.

Jos.

bron: 'Brieven van lezers' door Petrionius & Jos; Martijn, nr. 28; april 1985