Taboe

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Interview door: Ilonka Leenheer & Bernadette de Wit

Kentert het liberale Nederlandse klimaat onder invloed van de nieuwe gegevens over incest? Worden wij puriteins ten opzichte van pedofilie? Een debat.



"Als je nu toch ziet," zegt Nel Draijer verontwaardigd, "hoe er over mijn onderzoek geschreven is! Het is allemaal sex, spanning en sensatie. De journalisten staan meteen op hun achterste benen te gillen over 'schokkend' en 'gruwelijk. Het wordt allemaal gesensationaliseerd." De kwestie is ter sprake gekomen omdat zij uiterst ontevreden is over de wijze waarop de media haar bevindingen presenteerden.

"Journalistiek is niet bezig met verslaggeving," valt Theo Sandfort haar bij, "maar met exploitatie. De verontwaardiging van de samenleving wordt geëxploiteerd. Gisteren nog Brandpunt, meneer Frequin interviewde een meisje van wie gezegd werd dat ze niet in staat was daarover te praten. Maar toch: hup, camera erop!"

"Het is zo hypocriet," beaamt Draijer, het is pure exploitatie."

"Maar," zegt Stan Meuwese bedachtzaam, "jullie zijn als onderzoekers wèl verantwoordelijk voor hoe je resultaten aan de journalistiek worden aangeleverd."

Rond de tafel zitten klinisch psycholoog Draijer (38), psycholoog Sandfort (35) en jurist Meuwese (43), algemeen secretaris van de Raad voor het Jeugdbeleid. Sandfort is bekend van zijn onderzoek Jongens over vriendschap en seks met mannen en wordt vaak vereenzelvigd met de 'pedofielenlobby'. Hij is afgelopen week gepromoveerd op zijn onderzoek Het belang van de ervaring, een onderzoek over de betekenis van seksuele ervaringen vóór het zestiende levensjaar voor het seksuele functioneren op latere leeftijd. Hij maakt daarbij onderscheid tussen vrijwillige en onvrijwillige contacten, aangezien hij de term 'seksueel misbruik', die met name in Amerika gebruikt wordt, te geladen vindt.

Nel Draijer blijkt hem daarover aan de vooravond van onze sessie al aan de tand gevoeld te hebben. De veelgeplaagde incestonderzoekster, die de afgelopen periode menig staaltje sensatiebelust gegoochel met haar onderzoeksresultaten in de media heeft moeten aanzien, is kwaad: "Jij negeert een aantal Nederlandse onderzoekers, onder wie mij, doordat je je alleen maar afzet tegen Amerikanen, voor wie elk seksueel contact tussen een kind en een volwassene per definitie gelijk staat aan misbruik."

Sandfort: "Dat is geen opzet; ik was niet op de hoogte van jouw omschrijving van seksueel misbruik, die inderdaad overeenkomt met wat ik onder onvrijwillige seksuele contacten versta. Wat ik vreemd vind, dat er tegelijkertijd verschillende onderzoeken lopen op hetzelfde terrein, maar dat er vrijwel geen communicatie is tussen de onderzoekers."

Sandfort: "Als je nu kijkt naar het klimaat in Nederland, naar het laatste voorstel van Korthals Altes inzake de zedelijkheidswetgeving bijvoorbeeld. In dat voorstel zegt hij over seksuele contacten tussen volwassenen en kinderen boven twaalf en onder zestien jaar, dat die een brede dimensie bestrijken, uiteenlopend van duidelijke seksuele mishandeling tot vormen die alleen maar een aantasting zijn van onze huidige normen en in die zin ook niet vervolgd zouden moeten worden. Zijn redenatie is natuurlijk veel liberaler dan wat in Engeland en Amerika over dit onderwerp wordt gedacht. Maar ik heb de indruk dat wij in Nederland nu die Angelsaksische normen gaan overnemen, zodat de afbeelding van een bloot jongetje al kinderporno is."

Draijer: "Wie zijn die wij?"

Sandfort: "Ik bedoel beleidsmakers en uitvoerders, vooral politie en het ministerie van Justitie."

Draijer: "Ik ben het helemaal met je eens dat er een hysterie is ontstaan over alles wat bloot en kind is en dat dat onwenselijk is, maar in de jaren zeventig gebeurde het precies andersom. Het aantal meldingen en aangiften van seksueel misbruik is in die jaren enorm gekelderd, mede onder invloed van het vrije klimaat in Nederland. Er werd in die tijd gedacht dat het allemaal niet zo ernstig was en veel mensen raakten in verwarring. Ik kreeg een mevrouw aan de lijn die mij om raad vroeg: 'Mijn broer zit aan mijn dochtertje, maar tegenwoordig wordt dat toch niet meer zo erg gevonden?' "

Sandfort: "Er is veel onduidelijkheid, maar wat wil je daarmee zeggen?"

Draijer: "Is het wel waar dat wij in Nederland zo beïnvloed zijn door die Angelsaksische traditie waar jij je zo tegen af zet? Amerika is een gigantisch puriteins land, waar ze bij het minste of geringste al gillen. Volgens mij domineert in Nederlandse onderzoeken naar seksualiteit tussen kinderen en volwassenen een liberale houding."

Meuwese: "Nu gooi je toch twee dingen door elkaar: de sociaal-wetenschappelijke discussie over een onderzoekstraditie en de maatschappelijke discussie."

Sandfort: "Volgens mij is de liberalisering doodgebloed. Neem nu de Brandpunt-uitzending van vorige week - ze houden een Telegraaf omhoog en zeggen: op één dag vijf berichtjes over ontucht, zonder dat ze onderscheid maken in ernstige en minder ernstige gevallen. Er is een suggestief klimaat aan het ontstaan. Als je wist hoeveel moeite het mij gekost heeft om geld te krijgen voor mijn onderzoek naar de seksuele ontwikkeling van kinderen. Ze zien je aankomen! Doe je onderzoek naar AIDS of seksueel misbruik, dan ligt het anders."

Draijer: "Pardon, ik heb er vreselijke moeite mee gehad. Ik ben indertijd door staatssecretaris Kappeyne van de Coppello gevraagd een vooronderzoek te doen. Dat verscheen in '85 onder de titel De omgekeerde wereld. Voor het eigenlijke onderzoek diende ik een begroting in van acht a negen ton. Dit type onderzoek vereist, dat de interviewers van hun tenen tot hun kruin getraind zijn. Dat kon niet, zeiden ze, dat was te duur. Ik heb dus geprobeerd uit verschillende hoeken subsidie bijeen te sprokkelen. Dacht je dat ik geen weerstanden had ontmoet? Je ziet ze denken, daar heb je die feministe. Bij jou zeggen ze dat je opkomt voor de pedoseksuelen."

Stan Meuwese is aanwezig als voorzitter van de Nederlandse afdeling van Defence for Children International (DCI). Onder zijn voorganger Jaap Doek, hoogleraar jeugdrecht, kwam DCI in het nieuws als de organisatie die ten strijde trekt tegen een vermoed internationaal netwerk van handelaren in kinderporno, maar Meuwese wil zich niet op dit punt profileren.

Sandfort: "Schrijft Defence for Children zichzelf een taak toe op het gebied van seksueel misbruik van kinderen? En wat verstaan jullie onder rechten voor kinderen en hoe weten wij als meerderjarigen wat rechten van kinderen zijn?"

Meuwese: "Dat is de kernvraag. Je kunt zeggen: kinderen hebben recht op sex, maar je moet óók zeggen: kinderen hebben recht op géén sex. Dat is het probleem. Ik zie DCI trouwens niet als kinderbeschermingsorganisatie, maar als een soort advocatencollectief voor kinderen. Beschermen slaat snel om in betuttelen - volwassenen die weten wat goed is voor kinderen. Een van de kernpunten in een discussie over seksualiteit is de vrijwilligheid. Wie bepaalt dat? Daar komt bij dat seksualiteit en macht niet volstrekt van elkaar zijn los te koppelen. Kinderen hebben geen zelfstandige rechtspositie, om over hun machtspositie maar niet te spreken. Ze kunnen zichzelf en hun belangen niet effectief verdedigen. Dat betekent dat ze een vertegenwoordiger moeten hebben. In de meeste gevallen zullen dat de ouders zijn, maar dit wil niet zeggen dat kinderen daarmee in alle gevallen goed uitkomen."

Sandfort: "Volgens mij wordt er op dit moment van alle kanten weer een beeld van kinderen naar voren geschoven als a-seksueel, onschuldig en recht hebbend op bescherming. Ik denk dat dat niet de juiste begrippen zijn als je praat over de rechten van het kind. Volgens mij moeten we eerder de kant op dat we kinderen versterken in hun verlangen om zelf vorm te geven aan een aantal zaken."

Draijer: "Ik heb het idee dat, als het erop aankomt, bescherming voor veel kinderen niet is weggelegd. Uit mijn onderzoek blijkt dat hulpverleners, politie en kinderbescherming meisjes met incest-ervaringen tot voor kort lange na niet genoeg ondersteunden. Kinderbescherming beschermt lang niet altijd daadwerkelijk, waardoor de kwetsbaarheid van het meisje voor misbruik nog wordt vergroot."

Meuwese: "Het ingewikkelde aan jouw onderzoek over incest is dat het de zoveelste aantasting is van de nestwarmte-theorie van het gezin als hoeksteen van de samenleving. We houden dat in allerlei maatschappelijke systemen overeind en het is voor veel mensen nog steeds een ideaal. Dit soort onderzoek is schokkend en op zijn minst verwarrend, omdat we nog geen alternatief hebben ontwikkeld."

Draijer: "Op zich klopt dat idee van nestwarmte, tenminste zolang het goed gaat. Maar als het fout loopt, blijven mensen hardnekkig in die illusie geloven en durven hulpverleners en de raden voor de kinderbescherming niet in te grijpen. Maar ik vind het als oplossing zo gek nog niet dat er minstens twee ouders - of dat mannen of vrouwen zijn kan me niet schelen - verantwoordelijk zijn voor de kinderen. Er moet niet één persoon de macht hebben, ik vind dat er een tegenwicht moet zijn."

Sandfort: "Dus jij vindt BOM-moeders niet goed voor kinderen?"

Draijer: "Nee, maar ik vind het geen onderwerp voor nu."

Sandfort: "Juist wel, het heeft te maken met de condities waaronder kinderen opgroeien. In jouw onderzoek noem je het moeten missen van één van beide ouders als een van de factoren die op de achtergrond meespelen bij seksueel misbruik."

Draijer: "Ik zou het vanuit het oogpunt van kinderen wenselijk vinden dat volwassenen eerst hun eigen problemen hebben opgelost, voordat ze kinderen krijgen."

Sandfort: "Je mag pas kinderen krijgen als je eerst gelukkig wordt? Heel idealistisch. Ik ben het er niet mee eens, ik vind dat ouders best problemen kunnen hebben en dat kinderen dat mogen zien. Als het maar niet ten koste van de kinderen gaat."

Draijer: "Dat vind ik nu idealistisch. Ik bedoel: je ziet vaak hoe ouders die als kind mishandeld of misbruikt zijn dat herhalen bij hun eigen kinderen."

Meuwese: "Het probleem bij seksueel misbruik in het gezin is dat ouders of opvoeders die een seksuele relatie aangaan met een kind, dat kind beroven van de opvoedingsrelatie, die anders is dan de relaties met andere volwassenen of met leeftijdgenoten. In hoeverre is sex met een ouder of opvoeder ingewikkelder, negatiever dan met anderen?"

Sandfort: "In mijn onderzoek staat dat het niet per definitie negatiever is, maar gemiddeld wel ingrijpender. Maar er zijn ook gevallen van seksueel contact met volwassenen die een aanzienlijk lagere ernstscore hebben dan bepaalde contacten met leeftijdgenoten."

Draijer: "Daar heb je op zich gelijk in, maar in je proefschrift zeg je dat onvrijwillige sex met volwassenen een negatievere invloed heeft dan met leeftijdgenoten. Dat komt waarschijnlijk omdat het met volwassenen ingrijpender is. Ik vind dat je dat niet zo gemakkelijk kunt loskoppelen: het is ingrijpender doordat er meer overwicht is. In mijn onderzoek is het ontwikkelingsstadium erg belangrijk: hoe jonger het kind, hoe minder mogelijkheden ze hebben om te begrijpen en te benoemen wat er gebeurt, des te erger zijn ze er later aan toe."

Sandfort: "Ik zeg alleen: als kinderen jonger zijn, dan is het contact ingrijpender en omdat het ingrijpender is, is het schadelijker. De conclusie is hetzelfde. Verder heb ik minder de nadruk gelegd op leeftijd dan jij, omdat ik geen onderzoek doe naar seksueel misbruik op zich."

Meuwese: "Er is een onderscheid tussen volwassenen in de rol van opvoeder, belast met gezag, en andere volwassenen die op grond van hun leeftijd overwicht hebben en meer macht kunnen uitoefenen."

Sandfort: "Je kunt er ook anders tegenaan kijken; een volwassene die een relatie met een kind begint, stelt zich kwetsbaar op. Dat kun je je als opvoeder niet permitteren, omdat het de gezagsverhouding aantast. Als je alle andere factoren gelijk houdt, heb je gelijk dat seksueel contact met een ouder of opvoeder schadelijker is. Maar er vallen soms dingen voor tussen ouders en kinderen die officieel onder seksueel misbruik vallen en die ik toch niet bij voorbaat afkeur. Ik laat geslachtsgemeenschap dan wel buiten beschouwing. In mijn onderzoek heb ik een voorbeeld van een jongen die uit nieuwsgierigheid naar zijn vader ging voor sex."

Draijer: "Ik ben zoiets niet tegengekomen. Wel een meisje die het jammer vond dat ze op haar twaalfde plotseling niet meer met haar vader onder de douche mocht, maar dat is niet hetzelfde als wat ik onder een seksuele handeling versta. Wat me opviel in jouw onderzoek is dat jongens met vrijwillige sexcontacten later meer problemen krijgen dan jongens die helemaal geen sex hebben gehad voor hun zestiende. Voor een deel zou dat te maken kunnen hebben met problemen die de eerste groep toch al had; het zouden jongens kunnen zijn die seksuele contacten aangaan om erkenning en aandacht te krijgen en de sex op de koop toe nemen. Die hele psychodynamiek van een verhouding heb ik gemist in jouw boek."

Meuwese: "Hoe zie je sex? Als een realisatie van menselijke interactie of als iets wat daarbuiten staat? In zekere zin is de drieëenheid sex, voortplanting en relatie losgekoppeld, maar sex blijft toch een vorm van interactie. Als je het hebt over een systeem van aandacht en serieus genomen worden, kan ik me voorstellen dat sex daar een plaats in heeft. Maar als je de sex apart zet, komt het in een heel andere context."

Sandfort: "Toch denk ik dat er kinderen zijn die gewoon willen weten wat sex is en niet uit zijn op een relatie, terwijl de volwassene dat misschien graag wil. Wat daarvan de gevolgen kunnen zijn is een tweede."

Meuwese: "Maar wat betekent dit nu voor de maatschappelijke beeldvorming? Moet je concluderen dat alles moet worden vrijgelaten, dat leeftijd helemaal moet worden losgekoppeld van de bepalingen in het strafrecht over misbruik?"

Sandfort: "Ik moet het antwoord daarop schuldig blijven, omdat ik het nog niet wil geven. Heel principieel zou ik zeggen: leeftijd zou er niet toe moeten doen. Kinderen horen ook rechten te hebben als ze nul jaar zijn, daargelaten of ze van die rechten gebruik willen of kunnen maken. Maar om er een oordeel over te geven zou ik nog veel grondiger moeten nadenken, vooral over de consequenties. Ook uit wat we weten over de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen kunnen we geen scherpe leeftijdsgrens afleiden. Om te bepalen of een kind in staat is tot informed consent moet je weten of het al zo ver is dat het zichzelf en de wereld om zich heen kan begrijpen. In mijn boek hanteer ik de leeftijdsgrens van zestien jaar niet uit inhoudelijke, maar praktische overwegingen. Je moet een afbakening hebben en deze is maatschappelijk bepaald. Hetzelfde geldt voor een grens als twaalf jaar: ook die komt niet voort uit puur theoretische overwegingen."

Draijer: "Het is idioot om te doen alsof kinderen van twaalf geen seksualiteit hebben. Alleen blijf ik problemen houden met de kwestie van vrijwilligheid. Ook voor kinderen zelf is dat vaak onduidelijk. Bij volwassen partners is het al lastig vast te stellen."

Meuwese: "Als we iets strafbaar stellen doen we meestal twee dingen: we stellen een algemene maatschappelijke norm vast en we roepen een middel in het leven waarmee we bepaalde gevallen die we te ver vinden gaan, kunnen bijsnoeien. Het strafrecht is dus als een soort heggeschaar die een beetje bijknipt."

Draijer: "Maar het wordt selectief gebruikt, niet altijd in het belang van de gedupeerden. Als er iets ergs in een familie gebeurt houden mensen hun mond, maar als ze in de verte een man zien lopen met zijn broek open, rennen ze massaal naar de politie."

Sandfort: "Er zijn nu gevallen van ouders die tegen hun kind zeggen: jij gaat morgen weer naar die meneer toe en je zorgt dat je met nieuwe kleren thuiskomt. Ze weten nergens van, maar zodra de buren er wat van zeggen is het plotseling morele verontwaardiging troef. Over pedofilie wel te verstaan."

Meuwese: "Dat zou je bijna een vorm van seksuele exploitatie kunnen noemen."

Draijer: "Als je nu terugkijkt op je eerdere onderzoek naar pedoseksuele ervaringen en daar je afbakening van vrijwillige en onvrijwillige ervaringen op los laat, zou dat verschil uitmaken?"

Sandfort: "Ik denk dat als ik het aan het oordeel van de jongens had overgelaten, het resultaat gelijk zou zijn. Maar ik zou het opnieuw moeten bekijken. Ik ben in elk geval terughoudender geworden. Het lijkt erop dat onvrijwillge ervaringen met volwassenen vaker voorkomen dan vrijwillige, vooral bij meisjes. Ik had gedacht dat de verhouding gunstiger zou liggen. Mijn eerste onderzoek naar jongens is gebeurd in het circuit van de werkgroepen pedofilie. Dat is een klein stukje van de samenleving, daarbuiten kom je waarschijnlijk eerder onvrijwillige ervaringen tegen."

Draijer: "Wat ik het leukste vond aan jouw boek is dat je masturberen een vaardigheid noemt, die een positief effect heeft op het latere sexleven. Dat wil ik nog eens gaan aanbevelen, vooral voor meisjes."

Sandfort: "Waarom heb je dat in je incestonderzoek niet gedaan?"

Draijer: "Mijn onderzoek gaat niet over sex, maar over het leven."

Sandfort: "Nel, dit slaat nergens op."



Opgeblazen cijfers

Voor de lezers van de Volkskrant kunnen de cijfers uit het onderzoek van Nel Draijer naar seksueel misbruik van meisjes door verwanten nauwelijks een verrassing zijn geweest. Al in januari werden zij opgeschrikt door het nieuws dat de helft van alle vrouwen als kind seksueel zou zijn misbruikt. De verslaggeefster meende dit schokkende nieuws te moeten opmaken uit de lezing van de Amerikaanse onderzoeker Finkelhor, die had proberen uit te leggen dat afhankelijk van de gehanteerde definitie van seksueel misbruik de cijfers kunnen variëren van 6 tot 62 procent. "Kies maar het hoogste cijfer voor de kop," had de dienstdoende eindredacteur nog geroepen tegen de verslaggeefster. En zo werd haar artikel het voorlopige hoogtepunt in de al jaren durende race om de hoogste misbruikcijfers.

Uitgerekend Nel Draijer schreef vervolgens in een ingezonden brief ('Bericht seksueel geweld opgeblazen') dat 'ervaringen die in duur en ernst sterk uiteen kunnen lopen eigenlijk niet op een hoop kunnen worden gegooid'. "Het zou goed zijn," zo besluit Draijer haar brief, "als de berichtgeving over seksueel misbruik genuanceerder en minder sensatiebelust zou zijn." Dat zou ijdele hoop blijken te zijn want bij de presentatie van haar eigen onderzoek in september blijken de verslaggevers opnieuw de complexe werkelijkheid van seksueel misbruik te reduceren tot twee cijfers, namelijk één op zeven voor misbruik van meisjes door verwanten en één op drie voor seksueel misbruik in het algemeen.

Voorzover in de vele artikelen een definitie van seksueel misbruik voorkomt, gebruiken de meeste verslaggevers ruime omschrijvingen ('het misbruik varieerde van handtastelijkheden tot meervoudige verkrachtingen', Trouw); een enkele uitzondering daargelaten (hoewel een op de zes à zeven vrouwen met seksuele toenaderingen te maken heeft, maakt een op de tien à vijftien een ernstige en traumatische vorm mee', NRC Handelsblad). De Telegraaf illustreert de cijfers met voorbeelden die maar één indruk kunnen achterlaten: misbruik betekent verkrachting.

Het doorsnee-verhaal over dit thema begint met de uitspraak dat misbruik véél vaker voorkomt dan we denken (een op zeven, een op drie) om vervolgens de gruwelijke ervaringen weer te geven van slachtoffers die langdurig en ernstig seksueel misbruikt zijn, gecombineerd met enkele citaten van deskundigen. De keuze van de journalist voor ernstige gevallen is begrijpelijk, want schokkende verhalen hebben meer 'nieuwswaarde' dan een eenmalige betasting door een vervelende oom op een verjaardagsfeestje. Toch tellen die ervaringen ook mee in de genoemde cijfers, die gebaseerd zijn op een brede definitie. Op zoek naar 'gevallen' komt de verslaggever altijd uit bij de hulpverlening en daarmee bij vrouwen die ernstig seksueel zijn misbruikt. Ook de geïnterviewde deskundigen spreken uitsluitend over ernstig misbruik, want daarmee krijgen ze in hun praktijk te maken. Door deze journalistieke aanpak ontstaat onvermijdelijk een vertekend beeld, namelijk seksueel misbruik komt heel veel voor (een op drie!) en is altijd zeer ernstig (aanranding, verkrachting). De berichtgeving over het onderzoek van Nel Draijer heeft dat beeld alleen maar versterkt, ook omdat in dezelfde week de kranten bol stonden van de gruwelijke details over de Maurikse incestzaak.

Voor een deel is de journalistiek verantwoordelijk voor dit beeld van de 'seksueel geweldsepidemie', maar ook de onderzoekster heeft daartoe bijgedragen door met een op zeven en een op drie opnieuw zeer uiteenlopende gebeurtenissen op één hoop te gooien. Het enige echt belangrijke cijfer, namelijk dat 6,4 pct. van de ondervraagden ooit slachtoffer was van verkrachting of pogingen daartoe dreigt daardoor uit het zicht te verdwijnen. Draijer heeft zich in haar definitie weliswaar beperkt tot 'aanrakingen' maar dat het bij die 15,6 pct. (een op zeven) in bijna de helft van de gevallen (61 van de 156, ofwel 40 pct.) gaat om lichte, onschuldige, eenmalige vervelende incidenten, eenmalige seksuele toenaderingen of ambivalent beleefde seksuele experimenten met leeftijidgenoten - het woordgebruik is van Draijer zelf - is in de berichtgeving niet duidelijk geworden, goedbedoelde relativeringen als 'het was niet allemaal even ernstig' ten spijt. Die hebben weinig effect als je er tegelijkertijd op hamert dat de cijfers niet onderschat moeten worden.

"Volgens de onderzoekster," aldus Algemeen Dagblad, "laat de studie nog maar het topje van de ijsberg zien." En de Volkskrant bevestigt dat: "In werkelijkheid zou het allemaal wel eens veel erger kunnen zijn." Vrouwen verdringen pijnlijke herinneringen, en weigeren om die reden medewerking aan onderzoek naar seksueel misbruik. "Het beeld van seksueel misbruik in het gezin dat in dit onderzoek wordt geschetst, is hierdoor minder ernstig dan de werkelijkheid," schrijft Nel Draijer in haar samenvatting ('Een lege plek in mijn geheugen'). Hoezo ernstiger? Is het eerder een op vier in plaats van een op zeven? Of heeft het misbruik misschien ernstiger traumatiserende gevolgen voor de slachtoffers dan nu is aangetoond? In de media is uitsluitend de eerste interpretatie gekozen - het komt waarschijnlijk nóg vaker voor - terwijl volgens het wetenschappelijke rapport 'Seksueel misbruik van meisjes door verwanten' het tweede antwoord juist is. "Wij hebben," aldus Draijer, "geen reden om aan te nemen dat zich bij de weigeraars méér vrouwen met een misbruikgeschiedenis bevonden. Wel hebben we de indruk dat de kans op weigering des te groter was naarmate misbruikervaringen traumatischer zijn geweest." Met andere woorden, wanneer alle vrouwen uit de steekproef hadden meegedaan, zouden de cijfers niet hoger zijn uitgevallen. Opvallend in de berichtgeving is dat niemand twijfelt aan de representativiteit en generaliseerbaarheid van de resultaten, alsof de berekende percentages absolute geldigheid bezitten. Versluierend spreekt men over een representatieve steekproef van 1054 vrouwen, terwijl de steekproef in totaal 2182 vrouwen tussen de 20 en 40 jaar bevatte, van wie er uiteindelijk 1054 mee wilden doen. Dat levert een non-response (niet in staat of bereid mee te doen) op van 50,7 pct. De onderzoekster komt in haar rapport tot de conclusie 'dat de resultaten van dit onderzoek als gevolg van de selectieve non-response beperkt generaliseerbaar zijn'. Maar zowel zij zelf als de verslaggevers projecteren met grote stelligheid de aangetroffen percentages op absolute aantallen vrouwen vroeger én nu, zodat thans 'bewezen' is dat 385.564 vrouwen tussen 20 en 40 jaar oud ooit seksueel zijn misbruikt. In de berichtgeving worden de motieven van de weigeraarsters direct in verband gebracht met het niet willen praten over eigen misbruikervaringen in het verleden. Vaak staat er nog een treffend citaat uit de samenvatting bij om dat te bevestigen: "Mevrouw, ik slik medicijnen om niet te praten," of: "Als ik nu zou gaan praten kost me dat een paar jaar." Daarmee wordt de indruk gewekt dat deze uitspraken typerend zijn voor de meer dan duizend weigeraarsters. Nel Draijer zelf hierover in haar wetenschappelijk rapport: "We beschikken ondanks doorvragen op dit punt over weinig aanwijzingen van wat er precies aan de hand moet zijn geweest in de kindertijd van de weigeraarsters." Om meer informatie te krijgen over de motieven van de weigeraarsters zijn 48 vrouwen opnieuw benaderd en uit enkele van deze gesprekken zijn de citaten afkomstig die de pers haalden.

Maar als minister De Koning zelf zegt dat het onderzoek heeft aangetoond dat iedere onderwijzer per twee jaar minstens een ernstig incest-slachtoffer in de klas moet hebben (dus een op de 40 kinderen, d.w.z 40.000 slachtoffers per jaar) is dat toch nieuws? Er is niet veel inzicht voor nodig om te begrijpen hoe opgeblazen dit cijfer is, aangezien het vastgestelde misbruik betrekking had op een zeer ruim tijdvak (maximaal 36 jaar). Al hou je rekening met een gemiddelde duur van het misbruik van 3,8 jaar, dan nog kom je nog niet boven de 1 pct. uit.

Een interessante testcase voor de media vormt het verschijnen vorige week van het proefschrift van de Utrechtse psycholoog Theo Sandfort, die onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van vrij- en onvrijwillige seksuele ervaringen van kinderen met leeftijdsgenoten en volwassenen. Hoewel de meeste dagbladen de belangrijkste conclusies redelijk weergeven (De Telegraaf kopt 'Sex met volwassenen kan een goede ervaring zijn') en er bij vermelden dat het onderzoek niet representatief is, kunnen zij de verleiding niet weerstaan om cijfers en percentages te noemen. De verbaasde krantelezer werd zodoende getraceerd op een misbruikcijfer dat veel hoger ligt dan de 34 pct. van Nel Draijer. Volgens de meeste kranten had immers 46 pct. van de ondervraagde meisjes ervaring met onvrijwillig sexueel contact met volwassenen! Maar dat 108 van de ondervraagde 283 jongeren juist zijn gekozen vanwege hun vroegere sexuele ervaringen met volwassenen, wordt in de meeste kranten niet vermeld, uitgezonderd Trouw en Parool.

Op de persconferentie over het proefschrift zei een journalist het al: "Als ik hier een aardig verhaal van maak, snapt de lezer er na al die publiciteit over seksueel misbruik niets meer van!"

bron: Interview 'Taboe' door Ilonka Leenheer & Bernadette de Wit; Haagse Post; 8 oktober 1988