Ted van Lieshout bakt geen leespatat

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: Luc Schoonhove

Tijdens de kinderboekenweek betrad ik een Amsterdamse boekhandel die gevestigd is aan een plein dat geen plein is, en die zoveel namen draagt dat elke verdieping er eentje voor zichzelf lijkt te hebben. (Geen prijzen voor de goede oplossing.) Eigenlijk kwam ik voor een willekeurig kinderboek, of liever: voor het daaraan gekoppelde kinderboekenweek geschenk Bikkels van de hand van Carry Slee. Door niet meer te achterhalen oorzaak (ik zal er wel een neus voor hebben) stond ik plotseling met "En ze noemen het liefde" van Ireen van Engelen in handen. Waar kende ik dit boek ook al weer van? Ach ja: enkele maanden geleden had er een paginagroot artikel over in de Volkskrant gestaan, en pas geleden had ik er vernietigende stukken over in OK magazine en de Nieuwe Sekstant (najaar 1999) gelezen. Ik bladerde door het boek, las hier en daar passages, en kwam tot de snelle conclusie dat Van Engelen (inderdaad) lijdt aan wat ik het Morkhovensyndroom noem. Hieronder versta ik het uitkiezen van een populair 'kwaad' dat onomstreden is in de media en de publieke opinie, om dat vervolgens te lijf te gaan met alle ongenuanceerdheid, haat, agressie en boosaardigheid die de bestrijd(st)er maar uit zichzelf weet op te diepen. Daar zal wel een dierlijke behoefte aan ten grondslag liggen. Ik sloeg het boek dicht en liet mijn ogen glijden over de afbeelding op het omslag: een aantrekkelijke blonde jongen stond eenzaam tegen een kale muur geleund, zijn zieligheid moest het boek verkopen; naast hem, in druk, de woorden pedofilie, ontucht en sekstoerisme. Bijna was ik, met mijn stomme kop, nog naar de kassa gelopen ook, met het boek. Alleen vanwege die fraaie jongen. Gelukkig kwam ik nog juist op tijd tot het besef dat mejuffrouw Van Engelen kindermisbruik niet schuwt als wapen in haar kruistocht tegen pedofilie. (Zou Van Engelen werkelijk geloven dat seksueel misbruik de enige vorm van kindermisbruik is?!) Nee, van mijn geld zou deze doña Quichot geen huisje op het platteland kunnen kopen. Het boek legde ik terug op de stapel onverkocht. Dat was ook best een mooi gezicht. Op naar de jeugdafdeling dan maar. Ik weet nog wat ik dacht op de trap omhoog: Het is toch opmerkelijk dat de felste bestrijders van welk 'kwaad' dan ook zelf met het grootste gemak in de eerste de beste valkuil stappen. Het zal wel door de oogkleppen komen. Wat moest ik in de kinderhoek kopen? Iets van Jacques Vriens? Nee, zijn meesters zijn mij iets te 'tof'. Iets van de veelgelauwerde Carry Slee dan maar? Nee, eerst maar eens zien of Bikkels beviel. Hee! Een nieuwe Van Lieshout. Dat kon nooit missen. Wat kregen we nou? Het ging nog over de liefde tussen een man en een jongen ook. Kopen die hap! (Nee juffrouw, het is geen cadeautje, ik zou wel gek zijn. En kunt u een beetje opschieten met die kassa? Want ik moet naar huis, lezen.)

Bikkels, het kinderboekenweekgeschenk, viel me behoorlijk tegen. Ik had nooit eerder een heel verhaal van Carry Slee gelezen, maar die hooghartige houding van haar ('Ik schrijf niet voor de kritiek, maar voor mijn publiek, de kinderen') had me altijd nogal aangestaan. Maar daar kwam ik nu op terug: zelden zo'n fantasieloos, infantiel en politiek hypercorrect werkje onder ogen gehad (Stom, denkt Murat. Wie zegt er nou zoiets? Alsof meisjes geen band kunnen plakken.). Geen wonder dat ze voor dit boekje geen geld durfden te vragen. Of lag het aan mij? Had ik een pestbui, nog om Ireen van Engelen bijvoorbeeld? Ik pakte het kinderboekenweekgeschenk van vorig jaar uit mijn boekenkast. Nee werkelijk! Het was wel degelijk mogelijk fantasievol, origineel en humoristisch te schrijven voor kinderen. Lees het eens, mevrouw Slee! Ook op Toon Tellegen zijn kinderen dol, moet u maar denken. Bent u een moeder? O nee, misschien niet, bij Paul de Leeuw vertelde u dat u lesbisch was. Ook prachtig, wat mij betreft. U zult mij niettemin begrijpen wanneer ik zeg dat je kinderen niet elke dag patat hoeft voor te zetten - al zijn ze er nog zo dol op. (Maar misschien doe ik u te kort, mevrouw, pardon in dat geval, ik heb uw andere boeken nog niet gelezen. Hebt u ergens durven schrijven over een meisje dat verliefd is op een meisje, of een jongen op een jongen? U moet toch weten dat zoiets voorkomt. Of mocht u niet van de stichting CPNB, omdat uw boekje ook uitgedeeld wordt in plaatsten waar ze evangelische boekwinkels hebben?)

Wat maak ik me druk? Ik dacht: Ik neem Engelen en Slee even mee, ik zit nu toch. Maar over hen beiden gaat dit stuk eigenlijk helemaal niet. Op naar Ted van Lieshout dus maar - eindelijk. Verscheidene nummers terug heb ik voor OK magazine een lovende recensie geschreven over Gebr., een eerder jeugdboek van Van Lieshout. Het ging over ontluikende homoseksualiteit en de dood van een jonger broertje. Ik was er razend enthousiast over en beschouw het nog altijd als een van de beklemmendste maar mooiste boeken die ik ooit gelezen heb. Geen wonder dus dat ik zijn nieuwste boek, Zeer kleine liefde, kocht zonder het van tevoren in te zien - bij wijze van spreken dan, ik ben niet gek. Zeer kleine liefde, een dun boek op fraai papier, is tot nog toe het meest autobiografische werk van Ted van Lieshout. Het vertelt over, of liever: het getuigt van de liefdesrelatie die de jonge Ted zo rond zijn twaalfde, dus zo'n dertig jaar geleden, had met een volwassen man, die in het hele boek niet anders aangeduid wordt dan met een man of meneer of mijn meneer. Namen worden niet genoemd, en daar gaat het ook om, blijkt al gauw. Op het eerste gezicht is het boek een merkwaardig samenraapsel van gedichten, foto's en briefproza. Maar een samenhang is er natuurlijk wel. De foto's, om te beginnen, zijn genomen door de twaalfjarige Ted in 1968, in het jaar dat hij de relatie met de man had. Het zijn verstilde stadsgezichten van Dordrecht in zwart-wit, zonder mensen, gemaakt tijdens een bezoek aan de stad samen met de meneer, begrijp ik uit het gedicht Dordrecht 1968. Het lijken saaie foto's, ze tonen nergens de jongen van twaalf, maar ze geven al snel het gevoel vanuit een laag standpunt door de ogen van de jongen mee te kijken, en dus mee te beleven. Alleen de voorplaat toont een onscherpe foto van de twaalfjarige uit het familiealbum. Wat de tekst betreft begint het boek met zes, deels eerder gepubliceerde, makkelijk te volgen maar naar zin en betekenis tamelijk duistere gedichten; ze schetsen in ieder geval een beeld van een vaderloze jongen die zich van zijn moeder probeert los te maken en die om het een of ander niet lekker in zijn vel en in de wereld steekt. Slechts hier en daar komen de gedichten van Van Lieshout als poëtisch op mij over. Luister naar het slot van Winter:

Maar dan mag ík het raam open,
de vensterbank strelen,
zien dat verdriet smelt tot tranen op mijn blote vingers.
Ik begraaf ze
in de sneeuw en laat ze
daar heel lang en stil.
Ik bijt op mijn lip
en verdraag de kou:
ik wil het voelen sneeuwen uit mijn ogen.


Na de eerste zes volgen nog elf niet-lange gedichten, die heel wat duidelijker ingaan op wat er vroeger gebeurd is en hoe de schrijver daar nu over denkt. Halverwege het boek staan drie brieven afgedrukt. De eerste is de (herschreven) weergave van de brief die Ted van Lieshout eensklaps van de meneer ontving, vijfentwintig jaar nadat hijzelf (Ted dus) een eind aan de relatie gemaakt had. De man had inmiddels wel in de gaten dat Van Lieshout bekend geworden was en steeds meer losliet over zijn verleden. De man zal 'm stilaan wel geknepen hebben. De eerste brief spreekt voornamelijk over schuld en vraagt om vergiffenis. In zijn antwoord, de tweede brief, stelt Van Lieshout dat het niet zo simpel ligt. Hij vindt het jammer dat zijn vriend van vroeger met zo veel zelfverwijt terugkijkt. Hij beschouwt het gebeurde niet in de eerste plaats als iets wat misgelopen is. Van Lieshout kijkt liever terug op een vriendschap die waardevol voor hem was, en waaraan hij behoefte had: Dat u alleen kunt omzien met wroeging vind ik zonde. Erger: ontkenning van het mooie dat er was. Omdat Van Lieshout nooit spijt of gevoelens van wraak gehad heeft, acht hij vergeving van zijn kant niet aan de orde. Hij stelt zijn vriend van toen voor liever zichzelf te vergeven. Van Lieshout beschouwt de relatie van lang geleden als iets wat kennelijk bij beiden nog leeft, en biedt aan elkaar nog eens te ontmoeten om af te ronden wat ooit onuitgesproken bleef. De reactie van de man, in de brief die volgt en in de tijd daarna, is ronduit onthutsend. Ik zal niet alles verklappen, maar nu hij zich veilig weet is de opstelling van de man beschamend: hij wentelt zich in zelfbeklag en presteert het om de jongen die hem tientallen jaren trouw is gebleven, die hem nooit verraden heeft, alsnog in de kou te laten staan. (Het eerste gevoel dat onder het lezen bij mij opkwam was: Weerzinwekkend, ook een jongen van veertig kun je niet in de steek laten!) De reactie van Van Lieshout is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Je zou verwachten, als normaal mens, dat hij zich verraden voelt, woedend wordt, en de man alsnog te kakken zet. Maar nee hoor, Van Lieshouts 'wraak' is subtieler, zoeter: hij snoert zijn eigen trouw nog eens extra stevig aan, haast als om de ontrouw van de man met perfecte trouw af te straffen. Het doet denken aan de vader die zijn kind uit plagerigheid probeert 'dood te knuffelen'. Ik ben niet kapot van Van Lieshouts gedichten, in stukken gehakt proza met veel wit eromheen is niet mijn idee van poëzie. (Wat mij betreft heeft hij de poëzie ook helemaal niet nodig: zijn proza is meer dan voldoende poëtisch.) Het gedicht dat mij nog het best bevalt heet Zo stil; het behandelt die uiterste trouw, en is, geheel in overeenstemming met de 'Eerste hoofdwet van de poëzie', het kleinste uit de hele bundel:

Zo stil
U bent zo stil en in mij moe.
Hoe diep u slaapt wil ik u vragen
door te spreken, maar als ik praat
zal dat de tere stilte breken,
dus zeg ik niets en zwijg
en dek u zachtjes toe.


Ongetwijfeld in verband met de vele affaires die de afgelopen jaren gespeeld hebben, heeft het nieuwe boek van Ted van Lieshout veel aandacht gekregen in de media. Zelf heb ik een interview met hem gezien in het tv-programma Netwerk, en gelezen in het opinieblad HN. Zowel in zijn boek als in de media noemt hij als grootste bezwaar van een dergelijke relatie de druk op het kind door de isolatie door schaamte en noodzaak tot geheimhouding. Het is doodjammer dat noch Van Lieshout noch de interviewers dieper ingaan op de oorzaak van die noodzaak tot geheimhouding. Je zou toch zeggen dat in elk geval op dat punt niet de pedofiel maar de maatschappij de veroorzaakster is van de problemen voor het kind. Hoewel Ted van Lieshout zich steeds bijzonder genuanceerd probeert op te stellen, valt het te betreuren dat het hem vooral in de interviews niet lukt op kritieke punten dieper door te denken. Zo uit hij meermalen de uitgekauwde mening dat een pedofiele relatie af te keuren valt, omdat niet te overzien is hoeveel schade daardoor bij een kind aangericht wordt. Zelf ben ik van mening dat je nóóit van tevoren kunt zien hoeveel schade iets bij iemand aanricht. (Kun je een kind wel naar de tandarts sturen? Of naar school?) Je kunt hoogstens je uiterste best doen om geen schade aan te richten. Wat dit aangaat, denkt Van Lieshout nog het diepst door in, natuurlijk, zijn eigen boek. In zijn antwoordbrief aan zijn meneer schrijft hij: Het zal duidelijk zijn: u rakelt niet op wat ik heb proberen te vergeten. Ik kon en wilde het niet vergeten. Of ik er schade van heb ondervonden is niet goed te zeggen, maar áls dat zo is, dan betekent dat nog niet dat ik die schade ongedaan wil hebben. Alles wat me is overkomen, goed en slecht, maakt nu eenmaal deel uit van mijn leven en bestaan, van wie ik geworden ben - en dat laat ik me niet meer afpakken.

Zowel in zijn boek als in de interviews komt Van Lieshout niet tot een duidelijk eindoordeel. Hij blijft een beetje heen en weer zwalken tussen argumenten voor en tegen. En dat mag natuurlijk ook: als kind voelde hij zich verward, en dat hoeft nu niet per se over te zijn. Bij Netwerk betoogt hij dat hij pedofiele relaties afkeurt, want: ...ook als het goed is [...] gaat het meestal toch fout. Slechts enkele zinnen later merkt hij vrolijk op: ...mij treft helemaal geen blaam, maar ik schaam me er ook helemáál niet over, en het is zelfs zo dat ik er nog wel een beetje trots op ben ook.

Al met al heb ik maar kleine kritiekjes op het boek; begrijp me goed: ik vind Zeer kleine liefde een prachtig boek. (Maar ik snap niet goed waarom het gepresenteerd wordt als een jeugdboek; al gaat het over een kind, het wordt wel degelijk verteld vanuit het perspectief van de veertigjarige die ooit dat kind wás. Verder val ik een beetje over het ongepast grote formaat van het boek: 24 bij 15 centimeter. Aanzienlijk passender voor een zeer kleine liefde had mij een overdreven klein formaat van, zeg, 13 bij 9 geleken. Maar ja, een uitgever zal ongetwijfeld willen opvallen in de winkel. Jammer.) Mijn grootste punt van kritiek betreft Ted van Lieshout persoonlijk. Al schrijft hij schitterende boeken - Van Lieshout bakt geen leespatat - mij laat hij telkens zo bedroefd achter. Het prachtige Gebr. was ook al geen dijenkletser. Maar ik zal Ted van Lieshout, mocht ik hem ooit tegenkomen, niet vragen of dat nou echt nodig is. Van Lieshout zou dan kunnen zeggen dat het leven niet altijd een lolletje is, en dat had ik dan zelf ook kunnen bedenken. Toch is ook hier de lezer degene die het laatste lacht. Bij die Amsterdamse boekhandel met die naam die ik nooit kan onthouden, betaalde ik Fl. 29,90, terwijl ik voor een originele Van Lieshout even makkelijk het dubbele zou hebben neergeteld. (Laat zijn uitgever het niet horen.) Dat zal hem leren! Ook Van Lieshout zal van mijn geld niet op het platteland gaan wonen. (Of doet hij dat al? Hij klonk nogal Brabants op de tv.)

Zeer kleine liefde

Gedichten, brieven en foto's
Uitg. Leopold BV
ISBN: 90-258-3992-2
Prijs: doet er niet toe, kopen!

bron: Boekrecensie 'Ted van Lieshout bakt geen leespatat' Luc Schoonhove; OK Magazine, nr. 71; december 1999