Verslag: Wijziging van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel. Enerzijds onderschrijven deze leden het primaire doel van artikel 240 b Sr., te weten de bescherming van jeugdige (potentiële) slachtoffers van zedendelicten. Anderzijds zijn deze leden ongelukkig met de wijze waarop de rechtspraak de in de huidige wettekst voorkomende term "seksuele gedraging" heeft geïnterpreteerd, welke term in het voorstel van de regering gehandhaafd is. Voorts hebben deze leden bedenkingen tegen de schrapping van de woorden "hetzij om verspreid of openlijk tentoongesteld te worden". De leden van deze fractie menen dat door de combinatie van beide aspekten de reikwijdte van het artikel te zeer kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van burgers.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Uitgangspunt voor deze leden is dat (seksueel) misbruik en mishandeling van kinderen moet worden bestreden. Tegelijkertijd zijn zij beducht voor een te ver doorschieten van de strafwetgeving. Hiervan is sprake zijn [sic] wanneer iedere naaktafbeelding van kinderen aanleiding kan geven tot strafrechtelijk onderzoek. Zoals al meerdere malen door hen is verwoord, vrezen zij een steeds verdergaande criminalisering van de samenleving. Daarbij hebben discussies en debatten in verband met de zedelijkheidswetgeving in het verleden nogal eens geleid tot zedepreken en - in hun ogen - ongewenste zedenmeesterij. Eveneens wijzen de leden van de GroenLinks-fractie op het feit dat zij meer dan eens hebben gewaarschuwd voor het oplossen van alle misstanden via het strafrechtsysteem. Immers, voor slachtoffers van misdrijven heeft het strafrecht in veel gevallen eerder frustrerend dan louterend gewerkt.

De aan het woord zijnde leden [van de PvdA-fractie] vragen of er ook vormen zijn van pornografie waar geen sprake is van seksueel misbruik van kinderen en waarvan het uit het oogpunt van de bescherming van de privésfeer in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet gewenst is daartegen strafrechtelijk op te treden?

De strafbaarstelling van het enkel in bezit hebben van pornografische afbeeldingen zonder het oogmerk van de verspreiding ervan, roept bij de leden van de PvdA-fractie vragen op. Deze leden zijn van mening dat het bij de strafbaarstelling er niet om gaat dat degene die deze pornografie in bezit heeft, moet worden gestraft vanwege het feit dat deze afbeeldingen seksueel opwindend zijn. Kan de regering nader aangeven waarom het voor een effectieve bestrijding van kinderpornografie nodig is dat ook de bezitter ervan strafrechtelijk kan worden vervolgd?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering duidelijker uiteen te zetten waarom zij beoogt het in bezit hebben voor privédoeleinden zonder meer strafbaar te stellen. Deze leden vragen of de regering meent dat er gronden zijn voor vervolging, indien de ouders dan wel verzorgers van kinderen schriftelijk instemmen met het maken van afbeeldingen van hun kind, waarbij geen sprake is van dwang en/of geweld. Zo ja, welke?

De aan het woord zijnde leden vermoeden dat bijkomende omstandigheden de betekenis van de woorden "seksuele prikkeling" gaan inkleuren. Wanneer de bezitter van het beeldmateriaal pedofiel is, zal zulks al gauw door de opsporingsambtenaren worden aangenomen. Dit lijkt de leden van de D66-fractie geen juiste zaak. De stap lijkt snel gemaakt dat opsporingsonderzoeken zich exclusief op pedofielen kunnen gaan richten.

Deze leden [van de GroenLinks-fractie] verzoeken de regering eveneens een reactie te geven op de door de NVSH gedane suggestie om een aantal uitzonderingen in de wet op te nemen. Deze uitzonderingen betreffen: afgebeelden op wie het klachtrecht van toepassing is [vanaf 12 jaar]; afgebeelden, die eenmaal volwassen, toestemming geven voor verspreiding van de afbeeldingen; de verspreiding met een aantoonbare kunstzinnige, wetenschappelijke, therapeutische of educatieve achtergrond. Deze leden hopen dat een en ander voor regering aanleiding is tot het indienen van een nota van wijziging.

bron: Verslag 'Wijziging van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht'; Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 682, nr. 4; Sdu Uitgeverij s-Gravenhage; 15 september 1994